Het ware kunstwerk
door Joop Leibbrand
Chr.J. (Christiaan Johannes) van Geel (1917–1974) studeerde onder andere aan de Nieuwe Kunstschool in Amsterdam en was zijn hele leven beeldend kunstenaar. Daarnaast publiceerde hij al in de jaren veertig een aantal gedichten in tijdschriften, maar hij debuteerde pas in 1958 met de bundel Spinroc en andere verzen. Het duurde bijna tien jaar alvorens een tweede bundel verscheen, Uit de hoge boom geschreven (1967), gevolgd door Het zinrijk (1971) en Enkele gedichten (1973). Na zijn dood verschenen postuum nog de door Tom van Deel en Elly de Waard samengestelde bundels Vluchtige verhuizing (1976) en Dierenalfabet. Het omliggend vee, een bestiarium (1978). In 1993 verschenen zijn door Guus Middag verzorgde Verzamelde gedichten, waarin alles een plaats vond wat de dichter zelf in zijn bundels verzameld had en aan tijdschriften had afgestaan.
Elly de Waard brengt nu onder de titel Onverzamelde gedichten de her en der verspreid uitgegeven gedichten bijeen die buiten de samenstellingseis van de VG vielen.
In haar nawoord bij de bundel schrijft De Waard: ‘Van tijd tot tijd krijg ik brieven binnen van liefhebbers van het werk van Van Geel, die een gedicht van hem zoeken. Zij kunnen zich regels herinneren, of zelfs een titel, of waarover het gaat, maar kunnen die niet in de Verzamelde gedichten terugvinden.’ Het deed haar besluiten deze ‘verloren’ gedichten te verzamelen en in een aparte bundel onder te brengen.
Ik moest tot blz. 163 wachten tot ik míjn verloren gedicht las:
want waarnaartoe als alles toch
naar binnen wijst waar ik al ben –
vang ik allengs de terugtocht aan.
Een schok der herkenning, in dubbel opzicht. Blijkens de verantwoording achterin is het afkomstig uit De Revisor (1977 nr. 2) en sindsdien droeg ik het op de een of andere manier wel met me mee, maar bleef het ook onvindbaar. Tot aan nu.
Onverzamelde gedichten bevat 161 gedichten (merkwaardigerwijze telt De Waard er zelf 154), verdeeld over zeven afdelingen; naast de twee postume bundels zijn dat de door Avalon Pers gedrukte bibliofiele uitgaven voor de Stichting Chr.J. van Geel en een kleine afdeling losse gedichten.
Als van Van Geel de Verzamelde gedichten niet bestonden en deze Onverzamelde gedichten het enige was wat we van hem kenden, zou je gemakkelijk kunnen denken dat er veel onaf werk in gepubliceerd wordt, aanzetten, probeersels, beginnetjes – zo schetsmatig en fragmentarisch komen veel teksten in eerste instantie op je over. Het doet regelmatig denken aan een variant op Leopolds ‘O rijkdom van het onvoltooide’. Vaak lijkt iets niet meer dan een notitie, maar de Van Geel-lezer weet beter: parels zijn het meestal, juweeltjes.
Dit is het openingsgedicht:
ARS
Het ware kunstwerk:
een wond die geneest.
Het is direct een kenmerkend Van Geel-gedicht: ultrakort (al wint ‘Koolwitje’ met dit ene regeltje: ‘Van wie de kleur is weggesleept’), een verrassende, originele, precieze observatie, en de mogelijkheid tot zowel een letterlijke als figuurlijke lezing. Het bracht me ‘Ars poetica’ in gedachten (uit Het zinrijk, VG blz. 342):
Ars Poetica
Waar puin ligt en een oude fiets
keerde mijn schoen een kistje om,
ik keerde op mijn schreden,
keerde het om, ik dacht misschien
ligt het toch liever andersom.
En dit gedicht gaat dan weer een verbinding aan met ‘Zeehond’, waarin staat: ‘De dingen moeten mooi zijn en geordend,/ dan kunnen we ze laten zo ze zijn.’
Het laat mooi zien hoe in Van Geel grote ernst en een zekere laconieke onbezorgdheid samenkomen en zoiets als ‘waarheid’ voor hem afhankelijk was van het moment. Deze combinatie van diepgang en speelsheid maakt hem uniek.
Hoewel Onverzamelde gedichten niet Van Geels beste werk bevat (dat zou ook raar zijn), valt er genoeg te genieten:
VLINDER
Zij is voor alles in,
zij zegt op alles ja,
er is geen bloem die zij
niet met haar tong bejegent.
En ook de lucht, er is
geen plekje leegte dat
zij overslaat
Zo’n tweede strofe, die is briljant! En dan naast deze overgave, deze levensvreugde, ook dit:
KERKHOF
Een zucht gaat over alle graven
elkaar nooit weer te hoeven zien.
Judith Herzberg merkte naar aanleiding van Van Geels poëzie ooit op: ‘Wat opvalt bij deze dichter is een steeds strengere besnoeiing, een beknoptheid die de gedichten van al het anekdotische ontdoet en alleen dat noodzakelijke overlaat waar zonder er helemaal geen gedicht meer over was.’ Het is Van Geels onnavolgbare vermogen (alleen de beste haiku-dichters komen in de buurt) essentie te zien en te verwoorden.
Een paar citaten ter illustratie: ‘Wie leeft is met niets bezig,/ je hoopt op wat nooit komt,/ om niet te zien dat er niets is.’ (blz. 124); ‘Liefde is mooi wanneer bestaan zijn zin krijgt,’ (blz. 145); ‘Het enige protest is doelloos zijn,’ (blz. 183).
Wie zou nog durven beweren dat bij Van Geel ‘de mens’ er nogal eens bekaaid vanaf komt?
Het slotgedicht is een van de mooiste gedichten die ik in lange tijd las. Zoals bijna alle wat langere tekst is ook dit een gelaagd gedicht, dat de logica uitdaagt (staan is gaan) en de vermenselijking incorporeert. Staan wij er zelf?
ABEELTJES
Zij staan als wie zijn hand ophoudt
niet hoger dan een kind. Het sneeuwt.
Het lange staan van kleine bomen
waar weer en wind de hand in had,
het is wat ze is overkomen
hun levenslange bedelpad.
***
Het Letterkundig Museum in Den Haag, het Stedelijk Museum in Amsterdam, de Universiteiten van Amsterdam en Leiden en uitgeverij Van Oorschot zijn volop bezig met de ontwikkeling van de site http://www.chrisvangeel.nl/. Gedichten, brieven, beeldend werk, foto’s, typoscripten en handschriften, het is de bedoeling dat de site een compleet overzicht gaat geven van Van Geels leven en werk. Een monument in wording!
Zie voor meer informatie ondertussen ook deze site.