Daar is iets traags in
en dat kan niet moeten
ik veeg mijn voeten
wat ik niet verzin
ik loop naar buiten
en ik loop naar binnen
drink water
veeg iets van mijn neus
de letters heb ik
in mijn zak, de zinnen
denk ik te beginnen
morgen, later, nooit
weet ik wanneer
HEELALLENBAL
Het heelal is zo klein
de eeuwigheid zo kort
het is allemaal te belopen en te befietsen
nergens is een grens
en overal iets te beleven
steeds weer heb ik dit geschreven
Ik sta naast het raam
en staar naar de straat
scheef-schuin door de ruit starend
ha!
er puilt wat huilend geruis
uit m’n snuit
zo koos ik m’n lome zaterdag
te verfomfaaien
nooit meer droom ik hoog
van de toren m’n ivoor te verstrooien
ik hoor juist buiten tussen de koeien te stoeien
die steeds vervaarlijk loeien
alsof zij heimelijke rijmpjes beproeven
tussen d’r snoeten en d’r hoeven
ik hoef óók graag meepraten