De natuur van een dichter
Levity Peters
Ik was nog maar net begonnen aan de dichtbundel Som van tijd toen ik mij realiseerde dat Roger de Neef het voor elkaar had: Ik had naar buiten gekeken, de herfstige berk voor het huis, en ik was vertrokken voor ik er erg in had. Geen idee waarheen, geen idee waar ik was. Even zat ik niet achter mijn bureau, was ik niet bezig met het schrijven van deze recensie. Ik was mijzelf vergeten. Een vorm van betovering, waaraan de poëzie van De Neef mij onderwierp.
Terwijl ik doodga en zing
En blind ben van jou
Liefste ik hou van je
Verdwijn ik
Als een vleugje tijd
Op vleugels van licht.
schrijft de Neef in ‘Parfum d’amour’.
Ik ben nogal een letterneuker; bij welke poëzie dan ook, altijd vraag ik mij af wat ik precies zit te lezen. Er is maar één iets dat sterker is dan mijn behoefte aan rationele onderbouwing: de innerlijke stroom van een gedicht. Dat is net zoiets vreemds als de zekerheid die je kunt hebben over twee mensen die je voor het eerst ziet, dat zij bij elkaar horen; de woorden vormen een dusdanige gevoelsmatige eenheid, dat je ook zelf het gevoel kunt krijgen, dankzij de ervaring van zo’n gedicht, even, voor een moment, een eenheid te zijn.
Eerlijk gezegd is dat de ervaring waarop ik hoop wanneer ik een bundel begin te lezen. Dat betekent niet dat de ratio zou zijn uitgeschakeld. Wanneer ik een gedichtje lees als
Roos
Kijk
Een roos
Is een bloem
Met een rood hoofd.
dan heb ik automatisch de reactie dat zulks slechts geldt voor rode rozen. Weg betovering. Er zullen genoeg lezers zijn die het niets uitmaakt of daar nou ‘een’ staat of ‘die’. Ik ben daar toevallig en wellicht helaas, erg gevoelig voor. Het gewicht van de woorden is in een gedicht zoveel groter dan in proza.
Bij De Neef blijft er ook voor een rationalist als ik genoeg te genieten over:
Kindertekening
Mijn ogen zijn gemaakt
Van zon en van maan
Mijn wimpers
Van vleugels van dons
Mijn oren van afstand
Mijn mond van valleien
Mijn ledematen zijn
Van donder en donker
Van akkers hout en rivieren
Zijn alle andere delen
Die ik amper ken
Maar op gelijke voet leven met elkaar
Hoeveel persoonlijker kan een gedicht zijn? Het gedicht als een kindertekening; de onbevangenheid waarmee de Neef zijn eenheid met de natuur signaleert. Hij bestaat uit een gezicht, (niet een hoofd!) en uit ledematen, de rest kent hij amper, maar weet hij op voet van gelijkheid: een ideale samenleving waar hij zich niet mee bezig houdt. Het is de natuur die zijn aandacht heeft met haar ruimte en haar nabijheid, haar kwetsbaarheid, tederheid en met haar dreiging. Dit is een gedicht dat de mens toont als een complete wereld; het gezicht als dat deel van jezelf dat je uit de spiegel aankijkt, en dat je aan de buitenwereld toont, de ledematen die je de mogelijkheid tot handelen bieden, en heel veel onbekend gebied. Akker en hout zijn de enige elementen die met cultuur te maken hebben. De rivier is zowel natuur als cultuurgebied. Meer natuur- dan cultuurmens. Zo omschrijft De Neef zich. ‘Oren van afstand’; is dat niet heel mooi?
‘Ledematen van donder en donker’. Hier is geen dichter aan het pronken, geen valse bescheidenheid ook, maar een eerlijke dichter die ons laat delen in zijn liefde voor zijn wereld. Er zijn wereldoorlogen geweest, maar bomen leven als voor die tijd. Relaties zijn begonnen, verbroken, maar rozen bloeien of zij nog nooit voor de liefde model hebben gestaan.
Stilte
Hier heerst stilte
Als een reus
Stilte vanuit wortels
Van bomen die de stilte
Meedelen aan hun takken
Waarop vogels
Onder het geluid van licht
Groen en zilver
Hier
Een boom zijn
Van top tot teen
Gemaakt van stilte
Een bijna mystieke ervaring die trefzeker vorm gekregen heeft. De Neef is een dichter die dingen bloot legt, heel simpel. Het gedicht als een doosje dat hij ons voorhoudt; niets nieuws, maar zo mooi gekadreerd, dat het je bijblijft
Toch is de poëzie van De Neef niet solipsistisch.
In de reeks ‘De eeuw van de schreeuw’, een titel die refereert aan het beroemde schilderij van Edvard Munch, waagt De Neef zich aan de Grote Oorlog, de concentratiekampen, en aan Guernica. Waagstukken, ja. De onvoorstelbaarheid van het leed dat de mens zijn medemens aandoet, maakt het bijna onmogelijk om buiten de clichés te treden van gruwel en wreedheid waarmee via kunst geprobeerd is om ons bewust te maken van het lijden dat de slachtoffers is aangedaan.
Transport
Alsof zij elkaar
Uit het oog
Hadden verloren
Werden zij
Naar een plaats gebracht
Met haast werden zij
Samengebracht
Op een plek die zij niet kenden
Alsof zij elkaar
Al eeuwen uit het oog
Hadden verloren
Werden zij plots met dwang
Samengebracht
Op een plek die zij niet kenden
(..)
Wat er verder komt, verzandt toch in de clichés van de crematoria. Ik ken ze, en hoewel ik de verschrikking besef, raken ze mij niet, omdat ik geen persoonlijke band heb met overlevenden of slachtoffers. Wat er nu in de Oekraïne gebeurt raakt mij veel meer, omdat ik daar vrienden heb. Maar een een oudere vriend van mij, als communist in een concentratiekamp beland, en zo gemarteld dat hij nooit meer heeft kunnen werken, heb ik zo hartverscheurend zien huilen dat ik nog vol schiet wanneer ik aan hem denk. En dat slaat om in haat. Onmachtige haat voor de beulen. Ik moet vaak aan Bertolt Brecht denken, die dichtte:
(…)
Ook de haat tegen de laagheid
Vervormt het gezicht
Ook de toorn over onrecht
Maakt de stem hees. Ach wij
Die de grond effenen wilden voor vriendelijkheid
Konden zelf niet vriendelijk zijn
(..)
(An die Nachgeborenen)
Zo bij jezelf blijven, bij je persoonlijke ervaringen, verlost je, als dichter, van je goede, tot mislukken gedoemde bedoelingen.
Het was een aangename verrassing om in deze reeks het gedicht ‘Mood Indigo’ te lezen, dat De Neef in 1995 geschreven heeft en dat is verschenen in de bundel Empty bed blues. Hoe valt dit hier op zijn plaats:
Mood indigo
Ik geef je de kleur
Van geboorte en droefheid
Niet het blauw in je hoofd
Maar het bevroren blauw van de vlam
Het blauw van het uur blauw
‘s Ochtends net voor de ochtend
Het blauw van vlak voor
En dat van na de zomer
Ondergedoken in rivieren het blauw
Van overal onderweg naar je bloed
Liefste ik geef je de kleur
Van geboorte en afscheid
Het bittere blauw dat leeft
In het hart van het blauw
En uitbreekt als koorts.
Dit gedicht ontroert. Wat een fantastische dichter is die De Neef! Ze zijn behoorlijk zeldzaam, de dichters die niet slechts verzen bouwen, maar werkelijk vanuit hun hart (kunnen) schrijven. Hoe hondsmoeilijk, op het onmogelijke af, het mij ook lijkt om de gruwelen van die ‘eeuw van de schreeuw’ door of mee te laten klinken in de poëzie. De Neef krijgt het voor elkaar:
De triomf van de dood
ook hier staan huizen
Als rotte kiezen
In het kaakbeen van een landschap
Kogelgaten in de ingewanden
Van muren waar vogels
Waken over het bot van uw bestaan
Plaatsen die veranderen van naam
Niet van slachtoffers
Som van doden
Meer en meer
Lijken ze op elkaar
Aan weerszijden van het leven
In dit verhaal van stofwisseling
En oorzaken keren wij terug naar de schreeuw
Naar de dag van eeuwen
Zij of wij kunnen nergens naartoe
Zelfs tussen twee stroken lucht kan niemand
Nog de afdruk van een vluchtweg vinden.
Een schilderij van Pieter Brueghel was aanleiding, maar is dit niet een gedicht van alle tijden? Wie ziet niet de Syrisch- Koerdische vluchtelingen van nu voor zich, de duizenden aan de grens van Turkije? Hun gezichten getekend door angst, geweld en ontberingen.
Ze zijn er tezelfdertijd; de natuur waarin we kunnen opgaan, die ons bevrijden kan van onze cultuur, en de barbaren van onze cultuur die voor de poort staan.
Som van tijd
Voorbij en buiten de tijd
Nog schrijf ik achteruit
Op zoek naar de hand
Die als knoop onvindbaar blijft
Niet als ‘de’ onvindbare knoop, maar als knoop; vervlechting. De vraag hoe alles met elkaar verweven is. Som van tijd is geen poëzie die je als geëngageerd zou kunnen omschrijven, maar is dat voor mij als ervaring wel. De Neef betrok mij op verschillende manieren bij mijn wereld, en wat die ons te bieden heeft. Wat mij het meest heeft geraakt is het besef van schoonheid, ondanks alle ellende. Alleen als je van die wereld houdt, kun je er zo over schrijven.
***
Roger de Neef (1941) is auteur van enkele kunstmonografieën en een vijftiental dichtbundels. In 1978 werd hij onderscheiden met de Arkprijs van het Vrije Woord en in 1986 met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie.