Niemand is wie hij denkt wie hij is
door Joop Leibbrand
Voor De werkelijkheid houdt het lang vol bracht Y. Né 58 gedichten onder in zes afdelingen die alle een titelgedicht kennen. Dat van de vierde is tevens het titelgedicht van de bundel:
de werkelijkheid houdt het lang vol
Een verschijning valt nog helemaal in de klasse ‘werkelijk’
als ze zichtbaar iets meedraagt wat je niet ziet.
De een hult zich in boerka,
de ander stapt in een auto met schuifdak.
Iemand herinnert zich vaag een dichte doos met kat.
Kwesties van willen en kwesties van geloof.
Uit welke richting iemand kwam, wat hij at als ontbijt,
wat een vrouw tot hem zei, de kleur van het licht op dat uur.
Een onpeilbaar mens is in zijn ogen snel dader van kwaad,
dief van klaar hoe-het-komt-dat-dingen-komen.
Maar niemand is wat hij is, hij draait er altijd omheen.
Zij trekt haar kleren uit en heeft al andere aan.
Gebruik maakt naaktheid onbereikbaar.
Wat het geval is, is heilig. Volkomen zichzelf.
Het grootste raadsel verschijnt als onverhuld feit.
Hoe zou de werkelijkheid het anders zo
lang vol kunnen houden?
‘Esse est percipi’, zijn is waargenomen worden, wist de 18e-eeuwse filosoof George Berkeley al, maar sinds ‘Schrödingers kat’, het bekende gedachte-experiment uit de kwantummechanica waarbij in een proefopstelling tót het beslissende moment van de waarneming de opgesloten kat zowel levend als dood kan zijn, weten we hoe letterlijk we dit moeten nemen. In een deterministisch systeem is het lot van de kat exact bepaald, maar uit Werner Heisenbergs onzekerheidsrelatie vloeit voort dat de menselijke geest verantwoordelijk is voor de realiteit die ontstaat.
Het is een denkwijze die Y. Né hier volgt: de werkelijkheid als een kwestie van willen en geloof, onkenbaar en veranderlijk, onpeilbaar en onbereikbaar, onverhuld feit en raadsel ineen.
Wat een verademing om een dergelijk gedicht te lezen. En het is lang niet het enige knappe gedicht in de bundel, waarin Né haar en onze werkelijkheid onderzoekt in gedichten waarin exacte, filosofische en licht absurdistisch invalshoeken elkaar afwisselen.
Dat dit een bundel is met bijzondere kwaliteit, blijkt overigens pas gaandeweg, want de bundel komt wat moeizaam op gang. Het is even wennen aan de cerebrale inslag en aan Né’s taal, die vaak wat formeel en afstandelijk is. Maar haar humor en zelfspot, én haar intelligentie houden je erbij; gaandeweg lees je je in, raak je met haar aanpak vertrouwd, blijkt ze een dichter met een sterke persoonlijkheid die in haar poëzie volop tot uitdrukking komt.
Zij voegt voortdurend allerlei uitsneden uit de werkelijkheid samen. Op sommige gedichten is het daardoor lastig vat krijgen, omdat de losse elementen zich dan moeilijk laten verenigen en het duidelijk niet Né’s bedoeling is ze metaforisch te lezen. ‘Veelheid is geen overdaad’, schrijft ze ergens en zij maakt dat waar. In ‘motet’ belijdt zij: ‘Terwijl ik me vasthoud/ verlang ik los te komen./ Ongelovig in wat is, geloof ik/ in de uitgebreidheid van de wereld.’ Het hangt samen met wat zij in ‘ontvangst’ constateert: ‘Ja, dit is de chaos waar we in leven./ Die ons leidt, herschikt, bescheiden maakt.’ En in ‘luchthavencontrole’ ‘Ik kan de wereld goed buitensluiten./ Soms ben ik bang/ dat ik de wereld niet weer binnen krijg.’
Né schrijft lange gedichten, die vaak aan één bladzijde te weinig hebben. Toch heeft ze een opvallend bondige manier van formuleren. Het is poëzie die niet verbeeldt, maar vooral meedeelt . Enige redeneerzucht is haar daarbij niet vreemd en soms laat ze teksten doelbewust ontsporen, daarbij de werkelijkheid nog eens extra ontregelend. Né lijkt dan – en het zou me verbazen als dat niet al eerder werd opgemerkt – vanwege de bijzondere sprongen die zij kan maken wel wat op Fritzi ten Harmsen van der Beek, ook vanwege de onbevangen manier waarop zij zelf in de bundel aanwezig is:
De kippenbouillon rende zojuist door het plantsoen.
Nu kijk ik in de pan in de ogen van zijn sterke wil.
Ik vraag me af wat de smeltende polen gaan doen.
Né kiest haar onderwerpen breed. Verschillende gedichten gaan erover hoezeer zij op gespannen voet met de ‘dingen’ staat, met name met haar auto, andere zijn poëticaal, zoals ‘bezorging’, maar even makkelijk snijdt zij de existentiële problematiek aan van ‘onze onontkoombare reis/ door het landschap rondom.’, bijvoorbeeld in ‘gisteren had ik lief, nu lijd ik, morgen zal ik sterven’:
De realiteit is een diepte
die niemand in haar geheel, ook niet
in een kruimel op tafel, openlegt.
[…]
Niemand is wie hij denkt wie hij is.
Toch heb ik lange wegen afgelegd
en kwam nooit bij een grens tussen die twee.
Op de rand van mijn tafel ligt een potlood.
Direct daarnaast begint de afgrond.
[…]
In het komische ‘petrus revisited’, verre van een geloofsbelijdenis, staat: ‘ik zal u maar verklappen waar u bent:/ u bent hier zonder voorzorg binnengeleid/ in de echte wereld van Leven op Drijfzand.’
Zij spreekt zich ook politiek-maatschappelijk uit, zoals in ‘bloemen van het kwaad’, dat eerst vertelt over een aanslag en een slachtoffer en dan concludeert: ‘Ook dood volgt wegen maar blijft koud/ onder wensen, wat lokt de man in zijn dogma?// De volgende dag./ Een wee van bloemen op die plek.’
En zelfs spreekt zij zich uit over heel actuele dreigingen:
Psalm
[…]
Op een dag dacht ik
het breidt zich maar uit en uit,
de wereld heeft al een heel ander gezicht,
waar draait dit op uit?
Op een dag dacht ik
ik moet het weer eens openlijk vertellen:
U verbergt Uw gelaat en wij slaan om van angst,
U pakt ons de adem af en hopla we zijn stof.
[…]
In het slotgedicht is er zelfs even een onheilspellend perspectief:
Wakker worden als het glas breekt
is eerder gebeurd.
Dat het begin is geweest.
Dat het ergste komen gaat.
Dat dwingt tot engagement en het nemen van verantwoordelijkheid:
Het doet een beroep op wat ik kan.
Heb ik me volledig ingezet?
Is hoop gepast?
Ik sta op het dak.
Als het dichtbij is moet ik het kunnen zien.
Eerder, in ‘impuls van beweging’, had Né een andere houding tegenover de werkelijkheid ingenomen:
Bij afwezigheid van weerstand bereiken
voorwerpen in vrije val gelijktijdig de grond.
Zolang ik dans, dan wondt mij niets.
De werkelijkheid doorzien of haar ontvluchten, Né kan het allebei. Het resultaat is telkens ijzersterk poëzie. En dan wint zij ook nog de hierbij in te stellen prijs voor het langste woord in een dichtregel: ‘invalidenwagenmaximumjaarkilometragecontrolezone’ (‘ontvangst’, blz. 74).
***
Dichter en beeldend kunstenaar Y. Né (artiestennaam voor Yvonne Né, 1958) publiceerde na haar debuut in De Gids (1990) inmiddels zestien door haarzelf geïllustreerde dichtbundels, waaronder het bij De Bezige Bij verschenen Dun Land (1994) en Dans is een eland (1999). Haar gedichten verschijnen regelmatig in Hollands Maandblad. In 2009 verscheen bij De Geus Hier mag niets af zijn, Verzamelde Gedichten 1990-2005.
Al jarenlang werkt ze samen met componist Daan Manneke aan poëzie-muziekprojecten. Voor De werkelijkheid houdt het lang vol werd een mooie booktrailer gemaakt. Kijk hier op YouTube.