Een bespreking door Inge Boulonois
Meander Klassieker 193
In deze aflevering bespreekt Inge Boulonois een gedicht uit ‘Het huwelijk’, het overrompelende poëziedebuut van Charles Ducal.
–
Mijn vrouw is getrouwd met een dichter,
al had zij de zaak heel anders gepland.
Zij dacht aan een vader, een minnaar, een man.
Hij schrijft. Verder zijn er geen plichten.
–
En zelden is meer dan zijn lijf in bed,
mager en bleek in zijn eenzaam verlangen.
Soms staat hij op om een woord te vervangen,
verandert ‘geliefde’ b.v. in ‘slet’;
–
en likt zich de lippen, zelfvoldaan.
In gemeenschap wordt niets ondernomen.
Wel mompelt de vrouw af en toe in haar dromen,
ontregelde praat, door geen mens te verstaan.
–
–
Charles Ducal (1952)
–
Uit: Het huwelijk (1987)
Uitgever: De Arbeiderspers
Het huwelijk vormde indertijd het overrompelende poëziedebuut van Charles Ducal. Een blik op de inhoudsopgave verraadt dat deze bundel maar liefst vier verzen met als titel ‘misverstand’ heeft. Dat belooft geen hoge dosis echtelijke pais en vree!
Bij eerste lectuur van ‘Misverstand 3’ doet de illusieloze kille toon me meteen denken aan het beroemde gedicht ‘Het Huwelijk’ van Willem Elsschot, toevallig ook een Vlaming. Ducals bundel en Elsschots gedicht delen niet voor niets de titel, al werd ‘huwelijk’ toen nog met een hoofdletter geschreven alsof de huwelijkse staat meer aanzien bezat… Wim Kleisen besprak die klassieker in 2012 voor Meander.
Stilistisch is er wel een verschil tussen ‘Het Huwelijk’ en ‘Misverstand 3’. Ducal gebruikt geen metaforen als nevel van den tijd en in d’oogen van zijn vrouw de vonken uit kwam dooven maar onopgesmukte, lapidaire taal. Hij heeft het met zijn drie en geen zes strofen niet mooier of beter, niet erger gemaakt dan het is.
Bovenstaand gedicht telt drie kwatrijnen, Ducals favoriete vorm. Strofe 2 en 3 beginnen beide met het voegwoord ‘en’ waardoor de drie strofen nadrukkelijk aaneengeschakeld worden. Overheersend metrum is de amfibrachys. Het aantal lettergrepen per regel varieert van negen tot twaalf, het aantal voeten van drie tot vier. De driedelige versmaat die vaak voor humoristische poëzie als de limerick wordt benut, geeft de tekst een ironiserende, haast cynische klank. De kwatrijnen staan in omarmend rijm (abba) met evenveel mannelijke als vrouwelijke rijmuitgangen. Qua rijmuitgangen is het vers dus in evenwicht, wat niet te zeggen valt over de relatie tussen beide echtelieden…
Mijn vrouw is getrouwd met een dichter/ al had zij de zaak heel anders gepland lezen we in strofe 1. Dat is nogal vreemd geformuleerd, want de hij-figuur is toch ook met haar getrouwd? Het woord ‘al’ wordt hier gebruikt als voegwoord van toegeving, wat suggereert dat ze eigenlijk geen dichter als echtgenoot had gewild. Althans, dat denkt of voelt de dichter. Dan volgt Zij dacht aan een vader, een minnaar, een man. De assonerende lange a-klank en de allitererende m in deze opsomming benadrukken dat in het huwelijk de vader, minnaar en man onverbrekelijk bij elkaar horen. Regel 4 brengt de verwachte desillusie: Hij schrijft. Verder zijn er geen plichten. Samen met de regels 5 en 10 (En zelden is meer dan zijn lijf in bed respectievelijk in gemeenschap wordt niets ondernomen) wijst dit naar afwezigheid van lichamelijke liefde, van normale seksuele omgang.
Na ‘mijn’ vrouw (eerste persoon enkelvoud) in regel 1 verwacht je een ik-figuur. Opmerkelijk genoeg komt die in het hele gedicht niet voor! In regel 4 verschijnt ‘hij’, de derde persoon. Dat schept afstand. Deze ‘hij’ spreekt ook niet tegen zijn vrouw maar over haar. Hij is dus niet uitsluitend toeschouwer van de ander, maar ook van zichzelf. Zo’n perspectief van afstandelijke toeschouwer faciliteert inkeer en reflectie. Na de eerste regels gaat de dichter dan ook op zijn eigen gevoelens in.
Terwijl in de tweede en derde strofe als uitgang volrijm wordt gebruikt, vormt het omarmend rijm in strofe 1 halfrijm. (In tegenstelling tot in Nederland wordt in Vlaanderen de a in ‘gepland’ meestal hetzelfde uitgesproken als in ‘man’.) Hetzij bewust, hetzij onbewust neergezet: de eerste strofe verraadt dat deze man en vrouw onderling niet helemaal ‘rijmen’, ze zitten in een halfbakken relatie. Inhoudelijk veelzeggend zijn de woorden ‘dichter’ /’plichten’ en ‘gepland’/ ‘man’. Terwijl ze formeel halfrijm vormen, contrasteren ze in dit gedicht qua inhoud. De wereld der plichten gaat niet samen met die der poëzie, de vrije verbeelding. En wat verwacht of gepland werd in de huwelijksrelatie, een man die zijn vrouw ‘bekent’, een minnaar, komt niet uit.
Dat het met de geestelijke liefde eveneens droef gesteld is, lezen we in strofe 2.
En zelden is meer dan zijn lijf in bed: ook wat in hem omgaat deelt hij bijna nooit met haar; hij communiceert niet. Met een assonerende lange e- en de altijd ietwat klagerige lange a-klank volgt regel 2: mager en bleek in zijn eenzaam verlangen.‘Verlangen’ rijmt weer veelzeggend op ‘vervangen’; er is een ‘substituut’ voor zijn verlangen. En staat hij ‘s nachts op, dan is het om ‘geliefde’ in ‘slet’ te veranderen. ‘Bed’ en ‘slet’, alweer zo’n pregnant rijmpaar. Alsof lichamelijke liefde – in ieder geval zonder werkelijke betrokkenheid, zonder echte innigheid – zondig is, of iets van lager allooi.
Met een expressief klinker- en stafrijm (i resp. l) likt hij zich in de laatste strofe de lippen. Het verbum ‘likken’ is hier reflexief gebruikt. ‘Zijn lippen likken’ is bewijs dat iets smaakt. De ‘hij’ schept genoegen in zichzelf, is zelfvoldaan, heeft een hoge dunk van zichzelf. De vrouw mompelt af en toe in haar dromen en laat ‘ontregelde’ praat horen. Niet zoals een dichter dat doet netjes in regels neergezet, maar ‘door geen mens te verstaan’. In ieder geval niet door de ‘hij’ in het gedicht die in zijn zelfgenoegzaamheid denkt dat als hij het niet kan begrijpen, niemand dat kan. Immers: wie zelfvoldaan is, een hoge dunk heeft van zichzelf, heeft weinig oog voor de ander en zal die ander ook moeilijk verstaan.
‘Misverstand 3’ schetst in afgemeten, kale vorm de afstandelijke betrekking tussen een dichter en zijn vrouw. Het is een echtverbintenis zonder versierselen. De protagonist zucht onder het huwelijksjuk. Er is disharmonie tussen werkelijkheid en verbeelding, hij ervaart een discrepantie tussen de autonomie van het dichterschap, metafoor van de wereld der fantasie, en het ingeperkte, kleinburgerlijk bestaan met zijn dagelijkse huwelijkse sleur. In gemeenschap wordt niets ondernomen. Het gemeenschappelijk hebben van iets, contact, verbondenheid, seksuele omgang – in het woord ‘gemeenschap’ resoneren de diverse connotaties mee. Door de assonantie van de lange a- en lange e-klank in de slotregel ontregelde praat, door geen mens te verstaanechoot het ‘misverstand’ krachtig na.
Al wees Adriaan Roland Holst fijntjes op het feit dat ‘huwelijk’ uitsluitend rijmt op ‘gruwelijk’ en ‘afschuwelijk’, er zijn ook gelukkige echtelieden. Met een gevoelig gedicht, zonder kille derde persoon, rond ik deze bespreking af. Hier kijkt een lyrisch ik met uiterst tedere blik naar zijn vrouw. De zevendaagse week blijkt hem zelfs te kort te zijn!
–
Eight days a week
–
als mijn vrouw met de bus naar de stad gaat
hoop ik altijd dat ze halte ziekenhuis instapt:
dan kan ik haar net zo lang nakijken
als wanneer ze halte vogelplein neemt
en zie ik haar bovendien nog een keer
voorbijkomen in de bus
–
C. Buddingh’
Gedichten 1938-1970 (1979)
Uitgever: De Bezige Bij
–
____
Charles Ducal, pseudoniem van F.P.J. Dumortier (Huldenberg bij Leuven, 1952), studeerde Germaanse filologie aan de KU Leuven en werkte gedurende 37 jaar als leraar Nederlands. In 2014 werd hij de eerste Belgische Dichter des Vaderlands.
Bibliografie: hier.
–
Inge Boulonois