Een verhaal
door Hans Puper
De nieuwe bundel van Thom Schreijer, Een feest van afzien, bevat uitsluitend gedichten van veertien regels – wat niet betekent dat het sonnetten zijn. Een groot aantal begint met de introductie van een man of vrouw: ‘Een man staat elke avond voor zijn raam’, ‘Een man loopt mee in een demonstratie’, ‘Een man zit op de rand van een vreemd bed’, ‘Een vrouw, gedreven fotografe, overziet het beeld’.
Misschien wilde Schreijer zijn gedichten daarmee universeel maken, maar gek genoeg geeft deze onpersoonlijke vorm echter de indruk dat veel gedichten dicht op de huid van Schrijer zijn geschreven, veel meer dan bij het gebruik van ‘ik’. Als een goede dichter dat wil, maakt hij juist met gebruik van die eerste persoon een gedicht universeel.
De dichter schrijft over het leven en vrolijk is dat meestal niet:
woordbeeld
Een zomaar oude vrouw in dit gebouw van
dodelijk gemak, gewikkeld in teveel gedachten,
hier gebracht door stoere zonen. Bang voor
huisgenoten, dokters, zomerbonte zusters, voor
dit bed. Zij zal niet wonen hier weet zij vanaf
de eerste dag. Tot nu toe heeft zij het nog gered,
loopt met de tijd op door de gang, waar vroeg
al ’s morgens etenslucht, de levende w.c.’s met
deuren open. Vanavond zal zij buiten lopen in
de stad, weten waar haar huis, de winkelstraten,
weten waar haar kinderen wonen. Zij kent al
weer dat woordbeeld van haar naam, praat vaak
in op het letterslot, vanavond zal zij aan haar
eigen hand door losgemaakte deuren gaan.
In dit gedicht houdt hij zijn mededogen in toom, maar soms slaat zijn empathie door en wordt hij sentimenteel. In ‘fooi’ leeft de dichter mee met een meisje dat zich moet prostitueren om haar verslaving te bekostigen: ‘Voor een fooi beroert het meisje mannen met haar / mond. ( … ) ‘Uit een tragisch misverstand tussen de / mensen neergelaten, zo mager en schuw, zo kind / van niemand vindt zij haar weg langs afwerkplekken ( … ) Van een laatste shot droomt zij / waarmee zij langzaam aan zichzelf zal ontgaan.’
Helaas zijn veel gedichten niet bestand tegen een zorgvuldige lezing. Een voorbeeld is ‘zindering’.
Een man ging mee om zijn buurman te begraven,
zette zijn bariton in bij wat zoal gezongen werd,
luisterde naar de woorden, waarmee anderen zo
plechtig gestalte gaven aan de dode. Zon scheen
door de ramen van de aula. Doodgaan, dacht de
man, als het voorjaar wordt, is ook voedsel geven
aan geruchten van leven, een witwassen van die
koortsige nachten, waarin de man keer op keer
zijn dagen overdacht. Het meenemen van altijd
een verhaal in gegraven aarde en het achterlaten
van de weerklank daarvan bij wie van dit verdrietig
brengen zullen keren straks, om langs de groene
strakte van april weer zindering te voelen, om zo
hun eigen verhalen nog op te waarderen.
Dit gedicht is gebouwd op tegenstellingen: zon, zindering en voorjaar tegenover de dood, meenemen tegenover achterlaten, brengen tegenover keren. Tot zover is er niets aan de hand. Maar bij de gedachten van de man gaat het mis. De dichter geeft die rechtstreeks weer en je verwacht daarom een ik-vorm: je denk niet over jezelf in de derde persoon. Het door mij gecursiveerde gedeelte is daarom storend: ‘Doodgaan, dacht de man / is ook voedsel geven aan geruchten van leven, een witwassen van die / koortsige nachten, waarin de man keer op keer / zijn dagen overdacht.’ Dit laatste stukje is een bijzin die de koortsige nachten specificeert. De gedachten lopen dus gewoon door en daarom had er moeten staan: ‘waarin ik keer op keer mijn dagen overdenk’.
De laatste zin vind ik gewrongen. Mijn vertaling luidt als volgt: een dode neemt zijn levensverhaal altijd mee het graf in, maar de herinnering daaraan, de weerklank, blijft. Zijn vrienden en nabestaanden zijn nu nog verdrietig, maar als de lente komt zullen zij het leven weer ten volle ondergaan en het nog meer betekenis geven dan voorheen.
De woordkeuze in deze zin vind ik bovendien ongelukkig. Schreijer gebruikt met ‘een verhaal’ een cliché dat zijn werking volkomen heeft verloren. Dat verhaal kun je ook nog eens opwaarderen als een nationale munt. En ‘gegraven aarde’: kun je aarde graven?
Dit is helaas niet alles. ‘Een man loopt en wandelt zwaar en stil zijn / eigen wandel in de weg vandaag.’ Het ritme verbeeldt zijn mismoedige, verdrietige gang en dat is begrijpelijk. De laatste zin van dit gedicht, ‘voorbij’, luidt: ‘Binnenkort is het een jaar geleden.’
Maar kun je wandelen zonder te lopen? We hebben hier te maken met een knullige stoplap omwille van het ritme. Zijn ‘eigen wandel’ valt nog wel te verdedigen, want zijn eenzaamheid kan niemand met de man delen: hij moet zijn eigen weg gaan. De alliteraties en halfrijmen zijn echter weer veel te veel van het goede.
In dit gedicht staat ook een spelfout: ‘Nog rond / hij de bewegingen van been en knie en voeten / af’. Gek genoeg staat in het gedicht ‘offer’ dezelfde fout: ‘Zij rond hem zorgvol af tot offer / op een altaartafel’.
Ik vind Een feest van afzien geen goede bundel. Schreijer zou baat hebben gehad bij een goede redacteur en mijns inziens had de uitgever dit moeten stimuleren. Nu heeft hij de dichter een slechte dienst bewezen.
***
Thom Schreijer (1937) publiceerde o.a. de bundels Lege Schommels (2000), Uitvergroot (2001), Ik krabbel en ontkom (2004), Beeld-spraak (2007, Langs binnenpaden (2009) en Dienstdoende engelen (2012). Eerder werd hij voor Meander door Antoinette Sisto geïnterviewd.