De triomf van de roofkunst
door Levity Peters
Het gebeurt niet vaak dat ik mij geroepen voel om een bundel van kaft tot kaft te bespreken. In dit geval ontkom ik er niet aan. Dat komt, om te beginnen, door de titel.
De grote middag is als titel niet zo opzienbarend, maar wel de ondertitel: sadà\ exposadà (wat bij nader inzien de naam van de auteur blijkt te zijn).
Is dit de bundel van een dichter die graag laat zien dat hij zijn talen kent en hoopt op een ontwikkelde, zeg maar intellectuele lezersschaar? Of is het een immigrant die ons wil laten delen in zijn nieuw verworven taalschat? (Hafid Bouazza graasde zelfs verdorde stukken van de Nederlandse taaltuin af. Als dat geen liefde voor taal is!)
Of is het iemand die werkzaam is in de toeristenindustrie die zijn talenkennis uittest?
De rugtekst bracht mij iets dichter bij de oplossing van het raadsel:
natuurgedicht, preambule van de zaal van baards!,
de triomf van de roofkunst
Kapers, in vroeger tijden, voeren wel vaker onder vreemde vlag… Dat de kaper het niet bij de grote middag zal laten, blijkt uit het feit dat hij deze bundel een preambule noemt.
De zaal van baards lijkt mij geen correct Nederlands, dus – toch iemand van vreemde afkomst?
De dichter blijkt iets tegen hoofdletters te hebben. Misschien is ‘baards’ gewoon een achternaam?
Wie is deze kaper? Bescheidenheid zal het niet zijn die hem ertoe bracht zijn naam te verzwijgen.
Hij noemt zijn boekje zelfs de triomf van de roofkunst. Of heeft hij het over de toekomstige zaal van – is dat pas die vooronderstelde triomf?
Is het zijn criminele inslag die hem ertoe bracht zijn ware identiteit te verbergen?
Samira, aan wie de bundel is opgedragen, zal hem wel kennen, de ijdeltuit.
Die opdracht aan haar staat onder drie stukken tekst, in hun oorspronkelijke taal, één van William Blake, en twee van Friedrich Nietzsche. Nu is het helemaal duidelijk dat de bundel bedoeld is voor een select publiek. Maar wel een geborneerd publiek; altijd weer zijn het diezelfde vlaggen waarmee schrijvers hun lading willen dekken: grote dichters, grote filosofen, invloedrijke grondleggers van het één of ander. Het valt mij bijna tegen dat Bataille ontbreekt.
Misschien duidt het ontbreken van kapitalen in de namen wel op gebrek aan respect. Hij heeft zijn grootheden tenslotte beroofd, zo weerloos als zij waren, want dood. Op de laatste bladzijde legt hij verantwoording af: hij jatte van Friedrich Hölderlin, van Sigmund Freud, van William Blake, van Dante Alighieri, en uit het Grieks stal hij het epitheton van Dionysos. Allen gezegend met bescheiden kleine lettertjes. Of hij eerlijk genoeg was om elke diefstal te vermelden blijft de vraag.
Zo kom ik eindelijk bij de tekst, waarnaar menigeen ongetwijfeld nieuwsgierig is geraakt.
De pagina’s zijn ongenummerd. Alles bij elkaar telt de bundel 44 bladzijden.
Ik zal de afdeling ‘schaal’ in zijn geheel citeren, alles bij elkaar 29 regels, dat kan voor niemand teveel zijn:
grijpt zonder schaduwschild gewelfde spieren ––gewogen uitstel tussen
zon en schaal.
Volgende pagina:
zonder duim, wolfstralende, de uitmiddelpuntige klok van de natuur.
Volgende pagina:
van het schild, wolf
van de schaal.
Volgende pagina:
roep een getuige
tweespan op, meer natuurverschijnsel
dan mens; zon,
wending.
weeg wolfstralend zon ––phaëton de schaal
van de zon ––
baubo plooit de bliksems.
Volgende:
zuilen van wolven, oersap van
het ding.
Volgende:
grijpt de tong, als of mes, gekanibaliseerd sap, dreig een bliksem, met die driftige plooi,
weeg de donder, achteraf, in passen meet je, op de schaal van de zon.
Volgende pagina:
van de tong, stuur het ding, werktuiglijk, in de balg van de mond.
Volgende:
tuig, afdriftige, het uitstel, stel je in gebergte
op, de wolf verwijlt in roof.
Volgende:
zeil met de sluier van bliksem de tent van speeksel
(zaai de schaal plooi de wolf en bliksem en wijzer ruist schaduwschildloos schuim)
stuur over de werking ––de pijl vol in de zon.
De rest van de bundel laat zich raden.
Eén ding is mij duidelijk: de dichter heeft iets met plooien. Ik zou de bliksem eerder gekreukt noemen, maar zijn vrijheid is de dichter natuurlijk gegund; zijn driftige plooi – sterkere brallepraat heb ik lang niet gelezen. Het propagandistisch-klassiek natuurgedicht. Dat het gedicht geen enkel pakkend beeld bevat is opvallend, dat het niet muzikaal is, dat dynamiek ver te zoeken is, dat het door gebrek aan precisie onduidelijk is (dat ding van die wolf, ‘gekanabaliseerd sap’) –
Ik haat spelletjes, maar speel liever een spelletje scrabble dan dat ik uit moet puzzelen wat de dichter met zijn moedwillig lezersonvriendelijke tekstjes bedoelt.
Ik schrijf wel ‘dichter’, maar bedoel natuurlijk kaper. En een schrijfsel dat zo zielloos is als de grote middag mag de naam poëzie niet dragen.
Dat schaamteloze gepronk met obligate eruditie! Had hij er maar iets leesbaars van gemaakt. Het is het zoveelste onnozele puzzelwerkje onder het mom van poëzie! Het mist zelfs de meest minimale urgentie. Het heeft geen stem, zelfs de gestolen stemmen ontbreken, en dat is een flagrante verspilling van materiaal (en energie van lezers).
Het blijft mij een raadsel, waarom de dichter niet zijn eigen stem laat horen, waarom hij zich verschuilt achter grote dichters als Hölderlin, die we, lijkt mij, toch beter zelf aan het woord kunnen laten. Freud probeerde de psyche in kaart te brengen; mij lijkt het beter je eigen psyche te laten spreken, en veel interessanter. Liever het oprechte gestamel van iemand die door het leven geraakt is, dan de wijsheid van iemand die laat zien dat hij veel gelezen heeft. Daar is moed voor nodig en verbeeldingskracht. De schrijver heeft laten blijken dat hij ambitie heeft; laat hij zich revancheren met een volgende bundel waarin hij zichzelf durft te laten zien. Poëzie is een zaak van het hart.