LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Onevidente woordcombinaties en versrebellie

1 nov, 2015

Met de romans Poolijs , Feestelijk zweet en Vlaggenbrief veroverde Ruth Lasters in de literaire wereld al een goed zichtbare plaats. In diverse tijdschriften zijn verhalen en columns van haar hand verschenen en sinds 2006 maakt zij deel uit van de redactie van het driemaandelijks Vlaams literair tijdschrift ‘De Brakke Hond’.
Meander heeft bovenal interesse in de poëtische kwaliteiten van deze schrijfster, die voor haar eerste dichtbundel Vouwplannen een nominatie ontving voor de Jo Peters Poëzieprijs 2008 en bekroond werd met de debuutprijs van Het Liegend Konijn.
Nu in september 2015 de tweede dichtbundel van Ruth Lasters verschenen is, Lichtmeters, praten we met haar over de successen van het afgelopen jaar.

Een dubbele felicitatie is wel op zijn plaats. In september 2015 een prachtige nieuwe bundel en in het voorjaar een gedeelde eerste prijs bij de Turing Gedichtenwedstrijd. Van harte!
Bedankt! Natuurlijk is de publicatie van mijn tweede bundel voor mij belangrijker dan het winnen van de gedeelde Turingprijs. Een bundel is voor mij een soort overzichtstentoonstelling van de levensjaren waarin ik eraan werkte. Bij de selectie ga ik alleen voor gedichten die zowel qua vorm als inhoudelijk een noodzakelijke stap zijn in mijn zoektocht naar wat poëzie voor mij betekent. Ik geloof dat elke dichter op zijn eigen manier een ladder bouwt en de treden ervan, die timmer je niet zomaar vast. Die moeten beantwoorden aan specifieke criteria, die heel persoonlijk zijn en die verschillen van dichter tot dichter, godzijdank.
De eigenlijke waarde van de Turingprijs is wat publiciteit. Ik heb vooral veel gehad aan de jurycommentaren op mijn gedichten die slechts de top 1000 haalden. Die analyses vond ik scherp en ik heb ze vaak echt gebruikt als een soort voorredactie. Mijn dank aan de mensen die die gedichten hebben becommentarieerd! Er zaten rake opmerkingen bij, waardoor veel verzen verder konden groeien. Ik zou eigenlijk best willen weten wie bijvoorbeeld het gedicht ‘Kijker’ (dat in de bundel ‘Niets’ heet) voor me heeft geanalyseerd en wie het gedicht ‘Veer’? Dat maakt me wel nieuwsgierig, zo’n anonieme feedback.

Het jaar 2015 bracht vooral veel succes op poëtisch gebied. In een vorig interview in Meander zei je ‘Ik kan het niet goed samen schrijven. Het is óf poëzie óf proza.’
Was er dit jaar geen plaats voor proza?
Ik publiceerde in mei 2014 mijn derde roman, Vlaggenbrief. Na het afwerken van het boek heb ik mij inderdaad een heel jaar voornamelijk toegelegd op poëzie. Maar alleen wat betreft de echte creatiefase zijn beide genres niet te combineren voor mij. Ik kan wel, zoals ik het afgelopen jaar ook heb gedaan, gedichten ‘creëren’ en daarnaast op zoek gaan naar een verhaallijn voor een nieuwe roman. Omgekeerd kan ik ook poëtische ingrediënten verzamelen en ondertussen proza schrijven. Ik ben het laatste jaar dus wel bezig geweest met proza, maar op een beschouwende manier. Het echte uitwerken van de verhaallijn, daar ben ik pas mee begonnen nadat Lichtmeters volledig afgewerkt was.

In april van dit jaar noemde Erik Lindner (Revisor) je ‘een taalalchemist, ze brouwt en borrelt woorden in buisjes tot ze ontdaan zijn van hun poëtische conventies en ze kunnen worden hergebruikt.’ Herken je jezelf hierin?
Dat is mooi gezegd. Ik probeer eigenlijk niet bewust woorden te ontdoen van conventies. Ik werk gewoon met en rond wat ik zelf mooi vind. Misschien is mijn smaak inderdaad wat onconventioneel. Ik kom uit een ontzettend positief kritisch milieu en mede daardoor houd ik niet altijd van het voor de hand liggende. Ik vind het erg fijn om achter het evidente te zoeken en te zien welke lagen daaronder schuilen en of die bruikbaar zijn in poëzie. Zie het als zoeken naar andere behangpapierlagen onder het vertrouwde wolkenbehang van elke dag, niet om een fraaiere laag te vinden, maar om hopelijk ooit op mijn eigen onderste laag van bezetsel te stoten, al moet ik daar waarschijnlijk wel 85 voor worden en nog heel veel schrijven.

Als lezer verwacht je, behalve een spel met taal, toch vaak kenmerkende thema’s in een bundel. Of nemen we het allemaal wat te serieus?
Hoezeer ik ook houd van onevidente woordcombinaties en versrebellie in het algemeen, inhoudelijk gezien houd ik van het universele. Thema’s zoek ik nooit, of eerder ‘niet meer’. Ik pluk ze inmiddels uit mijn dagelijkse leven, en dus zijn mijn thema’s nu die van iedereen: de onvermijdelijke eenzaamheid van het individu, liefde, relaties, menselijk onvermogen, geluk, verlies. Dat is het voordeel van ouder worden, geloof ik. Niet meer bang zijn voor alles wat je met anderen bindt. De jonge dichter R.L. ging misschien ook inhoudelijk meer op zoek naar het buitengewone, naar het opvallende. De oudere, rijpere dame (lacht) durft tussen de mensen te staan en naar hen toe te schrijven. Ik schreef trouwens het bij dit interview geplaatste gedicht ‘Afstand’ over dit thema, waarin deze verandering ten opzichte van. mijn jongere ik duidelijk naar voren komt: ‘dat het gek is: dat je toen je jong was veel met anderen gemeen hebben soms zag als bedreigend voor je eigenheid, terwijl je als je ouder bent net vreest om nooit bijna ophefbaar volkomen (samen te vallen met elkaar).’

Waarom schrijf je eigenlijk?
Ik schrijf voor de creatielol die het met zich meebrengt. De gelukkigste momenten van het voorbije jaar waren de ogenblikken waarop ik een gedicht voelde ontstaan. Ik onthoud van de meeste gedichten waar en wanneer ik hun aanzet heb gevonden. Dat zijn momenten van echte vreugde. Daar doe ik het voor. Ik wil best toegeven dat ik verslaafd ben aan de creatiekick. Een moeilijke verslaving, want creëren lukt natuurlijk niet voortdurend. Maar ik heb mezelf leren houden van de struggle als het niet meteen lukt, van de bijna-paniek dat er nooit meer een beeld zal komen. Dat kan op een getwiste manier aangenaam zijn, het even niets kunnen scheppen. Ik heb mezelf technieken aangeleerd om die wacht- en werktijd leuk te maken. Geïnteresseerd in hoe ik dat aanpak? Je mag mij altijd nog eens uitnodigen om daarover te komen praten. (schaterlacht).

Je treedt regelmatig op, zoals bij het poëziefestival Elswout, augustus van dit jaar. Contact met je lezers is dus ook belangrijk?
Aangezien ik echt voor scheppingsplezier ga, vond ik performances aanvankelijk minder fijn. Maar de laatste jaren heb ik heel wat podiumervaring kunnen opdoen, waardoor ook voorlezen leuk is geworden. Ik heb bepaalde barrières kunnen doorbreken. Het lukt me nu veel beter om mensen te bereiken. Ik voel me altijd heel dankbaar als ik oog in oog met lezers/luisteraars mag staan. Het is een absolute verrijking en het beïnvloedt mijn werk ook. Het maakt het toegankelijker.

Wat kan je nieuwe bundel aan onze lezers bieden?
Lichtmeters is volgens mij inhoudelijk rijper dan Vouwplannen. En ook qua vorm en soort gedichten kent het veel meer variatie. Daar heb ik wel aan gewerkt. Vouwplannen was eenzijdiger van opzet.
Mijn tweede bundel is geschreven voor en tussen de mensen. Zoals het op de flap staat, bedoel ik het ook echt. ‘Ieder gedicht uit Lichtmeters is een schuiflade waarin mensen uit alle tijden en situaties zichzelf proberen achter te laten voor elkaar.’
Ik wil er mensen mee bereiken die zich in tal van situaties kunnen herkennen in mijn werk, zoals ik mijzelf herken in de blikken van de medepassagiers in de tram in de ochtendspits, waardoor de overladen dag die in het verschiet ligt plots wat minder eng lijkt, zich razendsnel opsplitst in uren die plots wél overbrugbaar, doenbaar blijken. Die behoefte aan communicatie met overal-en-altijd-lot-en-tijdgenoten komt het best tot uiting in het derde gedicht bij dit interview ‘Allen’, over het verlangen om heel de mensheid te kunnen ontmoeten en groeten.

De meeste mensen hebben wel een motto of uitspraak waarmee ze best tevreden zijn. Heb jij tot slot ook iets dergelijks?
Ik hoorde eens een bekende schrijver in een televisie-interview zeggen dat men als denkend mens na verloop van tijd alleen maar misantroop kan worden. Daarvan gingen de haren op mijn armen rechtop staan. Ik vind dat echt quatsch. Je kunt evengoed in de andere richting evolueren. Ik zeg het tegenwoordig zo: ik ben een filantroop, maar wel een filantroop op afstand.

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...