LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Ad Zuiderent – Een heel nieuw orgel

22 mrt, 2016

Bestendiging van je bestaan

door Johan Reijmerink

In de nieuwe bundel van Ad Zuiderent reist de dichter in negen afdelingen van uiteenlopende thematiek en vormgeving achter personen, beelden en ideeën aan. Hij laat zijn alter ego ontdekken wat van een blijvende betekenis voor hem is. Deze aandacht strekt zich uit over herinneringen aan de jeugd, reis- en leeservaringen, bewondering voor schrijvers, componisten en beeldende kunstenaars. De achtste afdeling is verlucht met illustraties van de hand van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar William Kentridge.

Wat vanaf het begin in het oog springt, zijn de momenten waarop de ik een roep om aandacht en gekend willen zijn laat horen, zoals in het eerste gedicht ‘Precies daar’ uit de eerste afdeling ‘De adem op je bovenlip’ het geval is: ‘Je ogen, je stem, je geliefde/ stem aan de/ telefoon/ dat ik je hoorde als iemand/ die mij miste’.

Bovenal schuilt in dit eerste gedicht het verlangen te verwoorden naar wat blijft en duur bezit. In dit gedicht tast de ik achtereenvolgens met zijn aanstippende beschrijving de ogen, het haar, de nek, het schouderblad, de stem en de beweging van de ander af, zonder er echter achter te komen wie de ander nu werkelijk is:

En hoe je beweegt,
geen minuut gaat verloren
aan stilstand geen onbevangen foto
laat zien wie je bent

Dat je er bleker uitziet
dan je zou willen,
dat is die avond

Blijkbaar is datgene wat de ik ziet, niet toereikend om te weten wie de ander is. Beeld, geluid, beweging vervluchtigen. Zelfs de vermeende notie dat de ander de ik zou missen, laat zich niet precies duiden. Alles beweegt, niets ligt vast. Zuiderents alter ego ondergaat de veranderlijkheid der dingen. In het gedicht ‘In één adem’ zegt hij daarover: ‘Was het wat je noemt een blijvende ervaring – ja,/ het was iets wat voorbijging in één adem.’

Om deze twee elkaar aanvullende een versterkende noties van bevestiging van de eigen identiteit en de veranderlijkheid der dingen dient Zuiderent net als de componist Oliver Messiaen steeds opnieuw achter zijn ‘imaginaire orgel’ te gaan zitten om hetzelfde anders en eender in woorden te vatten. Hij kiest daarvoor uiteenlopende versvormen, ritmen en klankkleuren. In die zin is zijn kleurenpalet even veelzijdig, verrassend en afwisselend als dat van de Franse ‘orgel’meester.

In vijf berceuses, laat de dichter zijn lyrisch subject wegglijden in ‘een stromende droom’. In een werveling van waken, slapen en dromen gaat de ‘je’ op in ander gedierte tot ‘hoog boven het dorp/ hoe je uitstijgt boven/ wat je jezelf noemt.’

In deze wonderbaarlijke wiegeliederen zingt de dichter zich naar een overgave aan het leven dat groter is dan hijzelf, richting de aarde, maar tevens los van diezelfde ‘aarde en haar brandhaarden’.

De Ligthart-gedichten vormen de afwikkeling van oorlogsherinneringen die de jonge Lighart met zich meedraagt. Zijn jeugd was ermee doordrenkt, maar hij zet zich ervoor in de oorlog van zich af te zetten: ‘Zie af van die oorlog, Ligthart, dat thema/ is voor jou toch geen doen, je hart ligt// onklaar’.

Ga de strijd aan met de oorlog in jezelf: ‘verander van level, maar schrijf oorlog goed af.//’. Hij schrijft het van zich af. Door het aanschouwen van het Isenheimer altaar van Matthias Grünewald te Colmar overleeft hij de beeldenstorm in zichzelf. Hij kan dan pas ‘de levende Ligthart van later’ worden.

Zowel het zoeken naar (erkenning voor) zichzelf als het verlangen naar stilleggen van de verandering benadert hij door zijn verbeelding te gebruiken. Naast inspiratie door literatuur en beeldende kunst speelt de muziek een voorname rol in deze bundel. Een dergelijke ervaring bereikt Zuiderent in zijn omvangrijke gedicht ‘matinee’. Wat een muziek met een luisteraar vermag, lezen we in dat gedicht. De muziek voert de luisteraar mee

met een koets
halfvol Onsterfelijkheid, de hoofdletters klonken,
het was zaterdagmiddag, wij waren vrij om iets anders
te doen, vreemdeling te zijn onder vreemd volk,
maar wij werden wat ons werd voorgespeeld, een wild hart

Die werveling krijgt ook prachtig gestalte in het gedicht ‘In het rond’, gewijd aan de wervelende film van de Duitse choreografe Pina Bausch. Iemand kwam uit de zweefbaan van Wuppertal: ‘het trilt in de lucht/ het grijpt als muziek/ in het rond, stormbal/ een vuist op de borst//’. Het terugkerend refrein in dit gedicht verbeeldt de rondcirkelende muziek die de dans omvat.

In de afdeling ‘Tussen stillevens’ vinden we herinneringen die zich vermengen met gevolgtrekkingen, geldig voor het hier en nu. In het gedicht ‘Stilleven met scrabbleletters’ schemert de vergankelijkheid tussen de scrabblewoorden door. Overigens niet zonder enige hoop vervolgt hij met: ‘En ik hoorde iemand zeggen dat als het leven een wonder is,/ dat dat ook geldt voor de dood.//’ Op ‘sentimental journey’ door de straten van vroeger is er nog even de glimp van herkenning. De tijd heeft onmiskenbaar zijn werk gedaan. Weer even keert het besef terug dat je in je jeugd geen idee hebt wat er nog zal komen, maar ouder en wijzer geworden besef je:

Het leven zoveel plus dus
ver voorbij het bos waarin
je alle kanten op maar niets
kon zien voorbij de bocht
in elke stronk een beeld
wel zonder hoofd en soms
een kei als ene klassieke tors
geen richting dan je benen
en uiteindelijk het licht
achter de rand verandering
van lucht steeds helderder
en ongemerkt een wei van rust
bestendiging van je bestaan
dus niet voor niets gegaan.

In een soepel stromend vers beeldt de dichter de levensreis van zijn alter ego in kort bestek uit, eindigend met het rustgevend perspectief van de bestendiging: dat het alles niet voor niets is geweest, dat dat zo zal mogen zijn.
In de afdeling ‘Naar de natuur’ is het stiltegebied uit de directe leefomgeving van de dichter in beeld: ‘Daar werd je compagnon van ’t lied/ stiltegebied of niet.//’. Daar waar de kersen geplukt, ontpit, gekookt in de pot geraken als een paradijselijk gedicht, terwijl de vissers de karpers lokaliseren, lokken en verschalken, en ze genadig weer teruggeven aan de natuur, valt het onrustig verlangen tot bedaren te brengen. In die zin laat deze vergelijking tussen het jam maken en karpers verschalken zien dat het maken van een gedicht eigenlijk een vervreemding van de opgedane ervaring veroorzaakt. Dichten is tegen beter weten in beseffen dat, wat aan verandering onderhevig is, niet is vast te leggen .
In de afdeling ‘ In een vreemde taal’ dicht Zuiderent over de taal van de Hethieten die zich laat herkennen aan het theehuis met z’n fresco’s. In deze ruimte van de aanwezige afwezigheid manifesteert zich opnieuw dat besef van veranderlijkheid. Eenzelfde ervaring heeft de ‘je’ als hij op zoek gaat in Odessa naar de schrijvers Poesjkin, Paustovski en Babel. Geen spoor is er van hen te vinden op de plek waar ze langdurig hebben gewerkt. Hun aanwezigheid is verhuisd naar de verbeeldingswereld van hun bewonderaars. Een zoektocht naar de woon- en/of werkplek van schrijvers en componisten levert niet op wat op vreemde grond de ‘harde klank’ van de eigen poëzie wél kan geven: bestendiging van je bestaan.
In de laatste afdeling, ‘Publieke man’, openbaart de dichter zijn remedie in het gelijknamige gedicht. Op zijn fietstocht door het Noord-Hollandse is hij de stille getuige van ‘wat bootjes op de motor en in de verte/ een traag zeil; je was vergeefs publiek.//’. Hij opent het gedicht met de mededeling dat hij wel moet blijven schrijven: ‘dat geeft energie/ en troost;/’. Niet zoals de componisten die enkel componeren als zij een opdracht hebben, en vooral weten voor wie, maar om het niet schrijft hij zijn poëzie, zonder van tevoren te weten wat er op papier zal komen. Bouwen in het luchtledige aan een oeuvre levert de meeste kans op bestendiging van het bestaan. De neiging in de diepte te willen denken, zoals Descartes onwillekeurig deed, doet een kunstenaar vergeten zich aan de momenten van bestendiging over te geven. Juist in die momenten gaat de hang naar identiteit en besef van veranderlijkheid voor even gelukkig ten onder.

***

Ad Zuiderent (1944) is dichter. Daarnaast was hij onder andere jarenlang literatuurcriticus en universitair docent. In 1968 debuteerde hij met de bundel Met de apocalyptische mocassins van Michel de Nostredame op reis door Nederland. De dichtbundel Natuurlijk evenwicht (1984) werd in datzelfde jaar onderscheiden met de Jan Campert-prijs. We konden alle kanten op, zijn recentste bundel, verscheen in 2011.

     Andere berichten

Kira Wuck – Koeiendagen

Kira Wuck – Koeiendagen

Luchtige melancholie door Onno-Sven Tromp - - Als ik de titel lees van de nieuwste bundel van Kira Wuck, krijg ik meteen een goed humeur....