Groots was deze schepper
door Hans puper
Sommige dichters lijk je al jaren te kennen als je hun debuutbundel leest. Ze zijn schaars, maar Menkveld was er een. Neem het tweede gedicht uit Karpersimulator (1999), ‘Oude boxer’. Alles wat hem kenmerkt zit er al in: zijn herkenbare toon, thematiek, beeldgebruik, de soepele manier waarmee hij klank en ritme verbindt met wat beschreven wordt:
Zeult zich als een veel te vol
gepakte koffer de salonkamer in,
kwispelt koket met zijn vleeskroket
draait om zijn as
en nog een keer,
gaat liggen op de smyrna –
en een jaar of dertig later
weet ik niet waar ik hem zag
op welke visitie, bij wie,
alleen dat hij me aankeek
tot ik dacht: ik had hem makkelijk
kunnen zijn, en niet alleen
hem, dat kleed ook,
die clubfauteuil,
dat teakhouten buffet …
Die identificatie is een leidmotief in zijn werk. Zijn tweede bundel, Schapen nu!, heeft een passend, ironisch aandoend motto van de Taoïst Zhuang Zi uit het klassieke China: ‘Groots is de Schepper! Wat gaat hij nu van je maken? Waar gaat hij je nu heen sturen? Zal hij je misschien tot de lever van een muis maken? Of tot de poot van een insect?’ Ook aan K. Schippers doet Menkveld me denken: ‘Jij hebt de dingen niet nodig / om te kunnen zien // De dingen hebben jou nodig / om gezien te kunnen worden.’ (‘Liefdesgedicht’). Menkveld is als dichter een middelaar tussen die dingen en de lezer: hij maakt én houdt ze zichtbaar.
Eind januari verschenen de Verzamelde gedichten. De flaptekst: ‘[het boek] bevat behalve zijn drie gepubliceerde bundels, ook de nieuwe bundel waaraan Menkveld werkte kort voordat hij overleed, en de verspreide gedichten die eerder gepubliceerd werden in diverse tijdschriften.’ De ongebundelde gedichten beslaan 101 pagina’s.
De bezorging is van Marjoleine de Vos. Zij heeft dat heel zorgvuldig gedaan: naast een uitgebreide verantwoording maakte zij verhelderende aantekeningen en na de inhoudsopgave is een register op titel en beginregel opgenomen.
Die verantwoording is boeiend. Ze laat bijvoorbeeld zien hoe zij Menkvelds werkwijze kon afleiden uit los materiaal dat ze aantrof: aanzetten, veranderingen en herschikkingen van eerdere versies op losse blaadjes, uitgescheurde velletjes, drukwerk of typoscripten. Dat zou erop wijzen dat hij lang werkte aan zijn gedichten, ‘net zolang tot ze een goed humeur vertoonden’, ook als het ging om wat De Vos grote onderwerpen noemt, zoals de dood van zijn vader, ‘vervoerende hartstocht’ en ‘fundamentele twijfel.’
Dat klopt, de toon van zijn gedichten was licht vanaf het begin. Soms lijkt dat te leiden tot niet meer dan goed geformuleerde grappigheid, maar dat is schijn. In ‘Het zieligste dier’ (uit Schapen nu!), vraagt een hond zich af welk dier dat is: ‘Een roodbuikvuurpad die zich / dagenlang niet lekker voelt / en ook nog opgegeten wordt? // Een eekhoorn die misspringt?/ Een edelhert gebeten door een / rat en niet eens uit boosheid?’ Nee, natuurlijk. ‘Geen zielig dier zo zielig’ als hij, ‘een vogelvriendelijke / hond die nooit de opvangvolières // in mag vanwege het gevaarlijk / vertekende hondbeeld na uitvliegen / bij de genezen probleemvogel.’
Een gedicht dat je niet zonder glimlach kunt lezen, maar dat een pijnlijke onderlaag heeft: wie kent niet de eenzaamheid door werkelijk of vermeend onbegrip van anderen?
Uit het materiaal kon De Vos ook afleiden welke gedichten waren bestemd voor de nieuwe bundel. Omdat hij nog niets naar de uitgever had gestuurd en ook nog geen voorblad met titel had gemaakt, vermoedt zij dat hij nog veranderingen had willen aanbrengen.
Ik denk dat ze gelijk heeft, want een aantal gedichten haalt het niveau van die uit de eerste drie bundels niet. Een gedicht voor Remco Campert, ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag:
KASTANIENALLEE, BERLIJN 2007
Kinderkoppen nog altijd
nat als voor de wende, woonpakhuizen
even grauw en volgekalkt, met dure
retro-etalages ook al (‘Sgt. Pepper’s’)
en ik daar toen als enige domweg
gelukkig hoogstwaarschijnlijk
met mijn nieuwe herinneringen
van Remco C. op zak en alle tijd
voor lantarenpalen vol trance party’s
waar ik geen mens zou kennen.
Ik vraag me ook af of Menkveld de keuze van de gedichten als definitief beschouwde. Die van het gedicht ‘Koe in dichterspark’ ligt voor de hand. Het is geschreven ter gelegenheid van ‘Amsterdam Wereldboekendag’ in 2008; de inrichting van dichtersparken was een van de festiviteiten.
Graasgenot? Op dit gazon?
Nog geen gierkar rijdt hier
mijn humeur in reetketel
enkelt Italiano gelati en dat baby-
babybuggy-zonnetje in-geskeeler …
Graasgenot!
Einder schreeuwt het hier om!
Avondscheten! Knalgeel
Huiswaarts kerende combines!
Dit amusante gedicht blijft zonder kennis van de aanleiding begrijpelijk: een koe/dichter die zich ergert aan zijn omgeving. Het mag dan een dichterspark zijn, maar aan graasgenot – het maken van poëzie – kom je hier niet toe.
Maar past ‘Wilhelmina op Het Loo’ in de bundel? Naast het gedicht staat een foto van het beeld dat Mari Andriessen van haar maakte. Een tuimelraam erboven lijkt op een glazen dak en het beeld zelf heeft wat van een raket. Menkveld vermeldt dat ze is geland in het ‘Apeldoornse lustoord’ en ‘Als Thunderbird I na volbrachte missies / in de geheime hangar onder het zwembad / staat ze te wachten in de nieuwe entree’. Mensen boven de vijftig zullen hier ongetwijfeld om lachen, maar voor de meeste anderen zijn deze regels nietszeggend, omdat ze verwijzen naar een serie uit de jaren zestig: de immens populaire Thunderbirds, gespeeld door houterig bewegende poppen met onderkaken die op en neer werden bewogen als ze praatten. Straten waren leeg als ze op tv waren. Misschien kennen pre-vijftigers de film uit 2004, maar die kan niet in de schaduw staan van de serie.
Naast deze vierde bundel – met als mogelijke titels Reetketel!, Een prachtige dag, Oleanderapen, Ik voel haar ademen en Ontstaansmoment – heeft De Vos nog zeven ongebundelde gedichten opgenomen en een vertaling van tien gedichten van de Duitse dichter Hendrik Rost en twaalf van de Amerikaanse Louise Glück. De oorspronkelijke gedichten ken ik niet, maar zo voelen ze in zijn vertaling wel aan: ‘De straatmuzikant / met zijn beker / sneeuw aan de voeten – / een meester op gehoorsafstand.’ (Uit ‘Königsallee’, Hendrik Rost).
De uitgave – die ook nog eens mooi is vormgegeven – is een waardig eerbetoon aan Erik Menkveld en doet recht aan zijn betekenis. Maar wat had ik hem graag gegund dat zijn verzamelde gedichten pas over een jaar of veertig zouden verschijnen en dan in een dubbele hoeveelheid of meer.
***
Erik Menkveld (1959 – 2014) schreef naast de bundels De karpersimulator (1997), Schapen nu! (2001) en Prime time (2005) de essaybundel Met de meeste hoogachting (2006) en de roman Het grote zwijgen (2011). Voor De karpersimulator kreeg hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs en de C. Buddingh’-prijs. Die laatste werd echter niet uitgereikt omdat hij op dat moment werkzaam was bij de organisator, Poetry International. Voor Het grote zwijgen ontving hij de Academica Literatuurprijs.