De vragen die er toe doen
door Levity Peters
De eerste regel van de debuutbundel van Mustafa Kör luidt: ‘Dat dorp waar ik begraven hoor te worden’. De toon is gezet. Er staat niet: ‘Het dorp waar ik begraven wil worden’, ook staat er niet: ‘Het dorp waar ik begraven moet worden’. De regel verwijst naar een traditie, waarvan hij zich blijkbaar heeft los gemaakt, maar zonder de spanning van afkeer of verzet. Er is blijkbaar een acceptatie van de grillen van het lot, dat met de mens doet wat het wil. Het is alsof de dichter zegt: laat het maar komen zoals het komt.
De bundel Ben jij liefde staat in het teken van verlies, afscheid, teleurstelling; de pijn die alles waaraan je gehecht bent met zich meebrengt; de gehechtheid aan je geboortestreek, je familie, je eerste liefde, de hoop die je had op een leven dat onbeschadigd zou blijven, alleen maar zou groeien, een leven lang, rijp en vol zou worden, in alle opzichten rijk -, zoals hij in dat eerste gedicht over zijn vader schrijft: ‘omdat mijn ouwe weigerde de karmozijnrode aarde/ nog te beminnen/ die toerist, moest en zou honing en melk proeven’ Het land van melk en honing. Een bijbelse connotatie die verwijst naar het land dat de bijbelse Israëlieten was beloofd aan het einde van hun veertigjarige tocht door de woestijn, een verwijzing die je niet direct zou verwachten in de poëzie van een islamitisch opgegroeide dichter, maar in het gedicht ‘Lentenacht’ is er dan ook sprake van troost door een nonnenhand. Het menselijke prevaleert, binnen welke religie dan ook. Dat is eveneens het erfgoed van Mustafa Kör.
Het vuil op ons gezicht
Misschien moeten we weggaan, ver weg
om redenen die er mogelijk geen zijn
Misschien heeft het nut en zijn wij
niet langer kruisende degens aan een klok
jij de kleine baat, ik de grote last
Voor je het vraagt, ik weet het ook niet
ik weet steeds minder, zoals ik minder
eet en drink
Misschien het vlieden van de jaren dat ik
geen witte stranden meer bewandel
misschien heb je gelijk, je hebt een
fantast afgeschoten
Wie zal het zeggen, misschien moeten we durven
tijgers kussen en zien welke eieren we leggen
op onze oude dag als we met een camper gaan toeren
en selfies droppen als broodkruimels
Laten we moedwillig het vuil op onze gezichten staan, switchen van DNA,
hanengevechten bijwonen, een nieuw geloof aannemen, naar de
maan happen, gestrande engelen supporteren
Misschien lukt het en adopteren we onszelf voorgoed
Misschien stellen we dan vragen die er toe doen:
voelen stenen
bestaan wij
ben jij liefde
Misschien lukt het om onze vervreemding te boven te komen, onszelf te adopteren als door onszelf voortgebracht. Daar is wel een harde landing voor nodig geweest: ‘je hebt een/ fantast afgeschoten’; de dichter is wakker gemaakt voor de realiteit die hem hardhandig van zijn illusies berooft, zijn droombeelden en zinloze bezigheden, maar om welke reden is hem nog niet duidelijk: hij weet steeds minder. Misschien komt hij ooit tot het stellen van de wezenlijke vraag: ben jij liefde.
Het klinkt bijna als een verwijt: ben jij liefde. Nee, natuurlijk niet! Liefde is te groot, en de vraag confronteert mij slechts met mijn liefdeloosheid, met het feit dat ik tekort schiet. Bestaan wij? Nog zo’n vraag! Op onszelf?! Het lijkt erop, maar – voelen stenen? Voor zover wij kunnen waarnemen niet. Waarom doen deze vragen ertoe?
De bundel begint met een motto van Baudelaire: ‘Wat is liefde? De behoefte aan zichzelf te ontsnappen.’
Te ontsnappen aan onze beperkingen. In die zin bevat ‘ben jij liefde’ een bijna mystieke opdracht: in de christelijke traditie werd God wel liefde genoemd, en in de moslimtraditie van het soefisme werd Allah gezien als de geliefde naar wie de mens als minnaar verlangt om in op te gaan. Dat is mystiek. Religieuze verwijzingen zijn er te over, niet in traditionele zin, maar als in het gedicht ‘Onder een brug’: (..) We doen maar moeder/ geen kuur van uw aanbeden Allah/ de wereld aan het spit en draaien maar’. Of zoals in:
Icarus
Heb mijn stem schor geschreeuwd op je naam
alleen je kroon viel uit de hemel
Geen meester, vlag of naastenliefde
slechts leegte enkeldiep in mijn manieren
Ze namen je van me af, een jongen
die nog moest leren liegen
maar ik heb gezien wat ik zag
Het streepje bloed uit je neus
de ogen als geloken schelpen
opgebaard in wit linnen
Zo droeg ik je niet naar het graf
je zal mijn lied wel gehoord hebben
toen ik het ouderlijk huis in brand stak
Iedereen moest het zien
Iedereen moest het weten
dat jij was gescheiden van vlees en botten
Kende een jongensstem maar gehoor
een schorre kreet in de spasmen van getijden
dat is je naam verworden
Het ondermaanse is waarachtig mythe broer
wie zou niet naar hemelen grijpen?
De broer die zelfmoord heeft gepleegd komt ook in het eerste gedicht al voor dat ‘Idylle’ heet. Zo lopen de gedichten van Kör over van tegenstellingen: overgave, maar niet zonder opstand; inzicht, maar niet zonder de gekte van irrationele dromen; de wens om los te laten, vrij te zijn, maar niet zonder de gehechtheid te koesteren waar liefde ons op het gewone, menselijke plan toe brengt. Het is niet zonder betekenis dat in de hele bundel Ben jij liefde de punten ontbreken: nergens komt een einde aan, alles blijft op de één of andere manier doorgaan.
Niet alle gedichten zijn even sterk: ‘Idylle’ bijvoorbeeld bevat, zacht uitgedrukt, zwakke strofen die je als lezer niet zou missen: ‘(..) Er leven mensen onder de bomen/ hun gezichten als lappendekens verpopt/ tot krijgers van weleer gestaag kauwend/ aan het leven dat taai was en van zich af beet (..)’. Ook stoort soms de manier waarop regels zijn afgebroken, al bepaalt dat mede hoe je de gedichten leest, en de stem hoort van de dichter. Archaïsmen als ‘het vlieden van de jaren’ storen mij niet zo in gedichten waar eveneens ruimte is voor Bbq’s en ballgames, homejacken en bidsnoeren. Al met al is het een fascinerende ervaring om de bundel van Mustafa Kör te lezen: hij weet je zo zijn wereld binnen te trekken, dat je de neiging hebt om de gedichten keer op keer te willen lezen, alsof ze elke keer iets nieuws te bieden hebben dat je is ontgaan, hoewel je niet direct kan pakken wat. De onzekerheid of je wel leest wat de dichter precies bedoeld heeft, brengt je vanzelf tot nieuwe gezichtspunten: een meervoudig perspectief.
***
Mustafa Kör is schrijver van De lammeren en Uitverkorene. Ook was hij in 2008 stadsdichter van Genk. Hij werd geboren in Turkije in 1976 en woont nu in Maasmechelen waar hij ook grotendeels opgroeide.