De lezer mag met Anne mee
door Hans Puper
Geef me nu ik wil is de nieuwe bundel van Anne van Amstel. Hij bestaat uit twee delen: ‘Geef me nu ik wil’ en ‘Tref’, wat ‘buitenkansje’ kan betekenen of ‘(vol)treffer’. Het is ook Welsh voor ‘dorp’ – dat heb ik uiteraard opgezocht. Het zou alle drie passen: de gedichten uit die afdeling hebben zonder uitzondering stads- of dorpsnamen als titel en ze bestaan voor het merendeel uit scènes die mogelijk inspiratie gaven.
De meeste van die stadsgedichten hebben de blik van de buitenstaander gemeen, maar een verdergaand verband zie ik niet. Dat in het laatste gedicht Michaël Ondaatje wordt genoemd, sterk in het schrijven van op zichzelf staande, maar tegelijkertijd samenhangende scènes, lijkt me daarvoor geen aanwijzing. Zo’n trucje zou ik trouwens hebben beschouwd als een flauwiteit.
De gedichten uit de tweede afdeling nodigen mij niet uit tot herlezing, in tegenstelling tot de eerste. Die beginnen zonder uitzondering met een verzoek: ‘geef me een muts nu ik wil zoeken / bij het vuil erop vertrouwen dat alles / met een stekker het nog doet’; ‘bezorg me asap / een postkar’; ‘geef me een moederkoekoek / want ik wil leren wat durf is.’
Tot wie richt zij dat verzoek? Tot god, de inspiratie, haar verbeelding? Het is aantrekkelijk geen van die mogelijkheden uit te sluiten, want ze geven bij herlezing steeds een nieuwe kijk op het gedicht.
De lezer speelt ook een rol. De laatste twee regels van het eerste gedicht zou je kunnen lezen als een uitnodiging om met de dichter het doolhof in te gaan:
SPIN
geef me een spin onder invloed nu
ik chaos wil leren scheppen uit orde
de draden desnoods uit mijn hol trek
álles geef voor een doolhof
kann nicht anders dwarsverbanden
mijn ’s nachts geweven web alleen
zichtbaar voor wie dauw ziet in parels
kom maar en beef maar je leeft
maar eens
De dichter wil niet gewoon chaos scheppen uit orde, maar chaos leren scheppen. Het middel daartoe is dichten, ’s nachts een web weven als een dronken spin. De gedichten komen alleen tot leven voor goede lezers (zij die dauw zien in parels), die zij uitnodigt met haar mee te gaan, mee te kijken door haar ogen.
Maar waarom zou je chaos uit orde willen scheppen? Dit gedicht geeft een vermoeden: het gaat om ‘dwarsverbanden’, je maakt kennelijk dingen zichtbaar die je in een in een vanzelfsprekende orde niet opmerkt.
Je hoeft niet altíjd te beven als lezer. Het gedicht ‘Zand’ begint zo: ‘geef me twee schepen met zand / want ik wil wuiven nu ze elkaar kruisen / op het noordhollands kanaal’. De tweede strofe is vermakelijk en je vergeet hem niet snel. Het schrijven van opmerkelijke, onthoudbare regels is een van de sterke kanten van Anne van Amstel: ‘elk schip vervoert zijn eigen duin / de een noordwaarts naar den helder / de ander zuidwaarts naar gomorra.’ Een mooiere typering van Den Helder door Amsterdam als Gomorra te benoemen, had ik nog niet gelezen. Mooi is ook het absurdisme in haar voorstelling: waarom zou je schepen met dezelfde lading zowel noordwaarts als zuidwaarts laten varen? Die bergen zand kun je dan immers tegen elkaar wegstrepen. Of maak je Den Helder met zand uit Amsterdam wat minder onschuldig en Amsterdam wat braver met zand uit Den Helder? Dat weet ik niet, wel dat de dichter erin slaagt mij mee te nemen in haar doolhof, haar gestructureerde chaos. Ik vind dat aantrekkelijk: het gedicht begint pas echt als je het uithebt, het blijft rondzoemen in je hoofd.
Meekijken kan ook zwaar zijn. Als de dichter het late nieuws wil zien, heeft zij een smaragd nodig om in haar oog te stoppen, want ‘de groene glans maakt blind / voor bloed voor hetzelfde / rood in de ander en weer / bijt de ander in het zand’. Sinds de Romeinse tijd is er niets veranderd: ze handelt als ‘de keizer van de zwartste bladzij’ in de arena. (Let eens op het ritme, de alliteraties, de consonant, de herhaling van ‘ander’!). In ‘Kind’ wil zij voelen ‘hoe het was / een kind te verliezen’. Dat gedicht heeft de schrijnende laatste regels ‘geef me geen kind / om het nooit te verliezen’. Daar zit een wereld achter van angst voor het ergste wat je kan overkomen. De dichter kan het gevreesde verdriet overigens niet voelen, wel vermoeden, maar dat terzijde.
In het eerste gedicht zei de dichter dat zij alles geeft voor een doolhof. Het valt echter niet mee om chaos te leren scheppen uit orde en daarom heb je van tijd tot tijd behoefte aan zekerheid, een vast punt.
PUNT
breng me een landmeter
nu ik me wil vastklampen
aan het bestaan van vaste punten
een landmeter met een theodoliet
die uit de bekende a en b
een zeker nieuw punt c bepaalt
geef dat ik me neerleg
bij a en b hoezo
al door een collega gemeten
laat het me troosten dat
een vast punt alleen
bestaat in samenhang
met het driehoekige net
dat de aarde omspant
laat de aardbol zich geen
gevangene voelen van dit abc
tot de zevende macht
De dichter is wanhopig: ze wil zich niet vasthouden aan het bestaan van vaste punten, maar vastklampen als een drenkeling aan een stuk wrakhout. Het maakt dan niet uit dat dingen al eerder zijn gezegd of gezien, getuige het quasi-onverschillige ‘hoezo / al door een collega gemeten’. Maar die vastigheid is schijn, en het is goed als je dat blijft beseffen. Met een driehoekig net kun je geen bol omspannen, ook niet als metafoor. Een voorstelling, een idee, ze kunnen een makkie lijken, een ‘abc-tje’, maar daardoor moet niemand zich laten verblinden.
Kun je dit gedicht ook anders lezen? Ik weet het wel zeker. Probeer het eens, zou ik zeggen. Anne van Amstel nodigt je daartoe uit.
***
Anne van Amstel (1974) publiceerde Het oog van de storm (2004) en Vlinderslag (2009), een bundel-met-cd in samenwerking met Rob Kloet, drummer van de Nits. In 2007 won zij de VU-podium poëzieprijs (een gedeelde eerste plaats) en in 2015 ontving zij de Hollands Maandblad Schrijversbeurs in de categorie Poëzie.