Juweeltjes, vlekjes en een misser
door Paul Roelofsen
Herinneringen; hoe een vrouw het landschap van haar jeugd probeert op te roepen, en daarbij de wereld van het kind in zich terug te halen. Daar gaat deze debuutbundel van Aly Freije (1944) over. Zij is docent aan de Schrijversvakschool Groningen, dicht zowel in het Gronings als in het Nederlands en won in 2008 de Freudenthal-prijs voor Nedersaksische literatuur.
Het moet een moeilijke opgave zijn geweest, immers zowel het landschap als de dichter en haar vermogen te herinneren, zijn met de jaren veranderd. Het heden kleurt en vertekent per definitie het verleden.
Maar toch. Marcel Proust overkwam het een deel van zijn jeugd haarscherp voor de geest te zien door als volwassene dezelfde soort in lindebloesemthee gedoopte gebakjes (Petites Madeleines) te nuttigen als die hij in zijn kinderjaren had gegeten. Kennelijk kunnen smaak en geur deze plotselinge reminiscenties teweeg brengen.
Ik weet niet of er zoiets bij Aly Freije is gebeurd, maar je zou het bijna denken. Haar dichterlijke beschrijving van de belevingswereld van haar jeugd in de vroegere Oost-Groningse Veenkoloniën is soms zo treffend en precies tot in de details, dat het moeilijk is dit alleen aan haar verbeeldingskracht toe te schrijven.
Lees maar:
Hokkelingen*
Een hoopje nattig bont leert te beginnen
op hoge poten, de vastberadenheid
om steeds weer struikelend op te krabbelen
ik kruip in het kalverhok tegen haar krullerig lijf
in vers stro, roestig bloed en moederkoek
van nageboorte, gespeend van melk en tepels
dromen we elkaars adem weg
straks dansen we de wankelbenen los
in klavervelden, reikhalzen aan de waterkant
al weten we van kuddegeest, wetten
van ruilverkaveling, prikkeldraad, we leggen ons
in de avond neer, herkauwen, leren bivakkeren in onszelf
en in alle weiden bij tegenwind, gesloten hekken
de plek die we verlaten hebben, de warmte
blijven voelen, waar de moeder lag.
(*Kalfjes, pas gescheiden van de moeder.)
Helaas zijn niet alle gedichten zo geslaagd, hoewel men in de mindere ook pakkende regels aantreft: ‘schaduwhoofden praten tegen blikjes bier/ uitgeschopte sandalen, broekomslagen:/ – de huisslak slierde vanmorgen weer/ straalbezopen door mijn plantenkasje-’ en ‘ Paarden galopperen haar bloedbanen door/ die nacht buigt hij zich over, het wilde wit/ van ogen, het abrupte schrapen van een hoef/zijn hartslag klimt, een paard kan nooit op schoot’.
Overigens worden deze mindere gedichten nogal eens ontsierd door te nadrukkelijke alliteraties als ‘broek met bretellen’, ‘malende manie’, ‘het waaien van de wolken’, ‘zoute zomerzon’- en lauwe metaforen als ‘muziek stroomt de piano uit, woorden trekken zich terug’.
En om nog even kritisch door te gaan: het cursiveren van bepaalde strofen is onnodig en daardoor storend, en een platitude als ‘witte dorpen tegen heuvels aangeplakt’ past meer in een reclametekst van een reisbureau.
Wat deze laatste aangehaalde regel betreft, deze komt uit ‘In lichtbundels danst het stof ’, het pagina’s lange (cyclische) gedicht dat bij uitzondering niet Oost-Groningen oproept, maar dit met Andalusië probeert te doen. Aly Freije mag met de Groningse versie van dit gedicht de Duitse Freudenthal-prijs 2008 hebben gewonnen, ik vind het in deze bundel een binnendringer die niet in deze bundel thuishoort en ernstig afbreuk doet aan de eenheid ervan. Jammer.
Samengevat: een bundel van wisselend niveau met meerdere juweeltjes, meerdere vlekjes en één misser.