Meestal boeiend, soms ergerlijk en een enkele keer stuitend
door Hans Puper
Pasolini (1922 – 1975) is bij velen alleen bekend als een van de grote Italiaanse cineasten, maar hij was tevens schrijver van een omvangrijk oeuvre dat bestaat uit poëzie, proza, toneel, scenario’s, essays en artikelen.
Piet Joostens is de inleider en samensteller van Vaarwel en beste wensen, een keuze uit zijn poëzie en polemieken. Hij heeft ook de vertaling op zich genomen. De bundel eindigt met het beruchte interview, een paar uur voor Pasolini werd vermoord en dat de schrijnende, door hemzelf bedachte titel ‘We lopen allemaal gevaar’ heeft.
Ik beperk me tot de poëzie, die ongeveer de helft van de bundel beslaat.
Ik kan me voorstellen dat Pasolini’s poëzie juist in deze tijd weer aandacht trekt, omdat hij verwantschap toont met veel hedendaagse dichters. Hij is geëngageerd, zowel in engere (politieke) als in ruimere zin en soms heel vrij in zijn vorm. Hij reflecteert op de houding die hij als dichter en intellectueel in de samenleving moet innemen en op maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Zijn houding als intellectueel kun je met een paradox formuleren: hij kiest ervoor een onafhankelijk buitenstaander te zijn die toch graag politiek actief is. Hij schopt als marxist tegen heilige rechtse huisjes, maar ook tegen linkse en schrikt er niet voor terug de paus te prijzen. Hij is ongrijpbaar en dat wordt hem niet in dank afgenomen. Het gevolg is een isolement dat hem zwaar valt, wat soms leidt tot een tenenkrommende, verongelijkte pathetiek. In ‘Charter (vuil)’ uit 1969 laat hij een spreker aan het woord die sterk op hemzelf lijkt: ‘Iemand moet op zijn ellendige schouders / toch een kruis dragen [‘shit’ en andere onleesbare woorden, / cfr. supra] / Je reputatie kwijtraken voor wat dubbelzinnige heiligheid: / bah! / Iemand, de Onaanraakbare, / moet toch onder de korsten zitten’.
Gaandeweg gunt hij zich een steeds grotere vormvrijheid, zonder afstand te nemen van de traditie, waarvan hij een hartstochtelijk pleitbezorger is. In de jaren zestig ziet hij die met lede ogen teloorgaan. Over de linkse, langharige jongeren schreef hij in ‘De poëzietraditie’ (1969) onder meer: ‘[ze kenden] de poëzietraditie niet / ze hadden er slechte ervaringen mee omdat die niet / realistisch glimlachte en voor hen dus ontoegankelijk bleef.’ Met hun ‘lange jassen en fantasiesjaals’ vormden zij een verwende, ‘onfortuinlijke generatie’. Hij spreekt hen sarcastisch aan: ‘Boeken, oude boeken, zag je voorbij komen / als bezittingen van een oude vijand / je vond het je plicht niet te zwichten / voor al die uit vergeten onrecht ontstane schoonheid’.
In een gedicht als ‘Transhumaniseren en organiseren’ (1969) zie je de vormvrijheid die hij zich toestaat. Het geeft de indruk van in stukjes gehakt proza: ‘Ik verraad een pact van trouw – aan mijn idealistische zelf – / omdat het me juister lijkt me te schikken naar het pact van / trouw / met de arbeiders en hun Partij, / die is zoals zij dat willen.’ (De PCI is de in 1991 opgeheven Partito Comunista Italiano.) Dat hernieuwde lidmaatschap – hij was in 1949 uit de partij gezet vanwege een zogenoemd ‘homoseksueel zedenschandaal’ – komt er overigens niet.
Hij was ook een lyrisch dichter, zeker in zijn vroegere gedichten. ‘Het gehuil van de graafmachine’ (1956), het eerste gedicht van een cyclus, telt 26 terzinen. Het speelt voor een deel in Trastevere, een wijk in Rome, waarin de ‘ik’ het leven leerde kennen. Een mooi, weemoedig gedicht. De eerste vijf regels:
‘Alleen liefhebben, alleen kennen
is belangrijk, niet liefgehad hebben,
niet gekend hebben. Het is beklemmend
te leven van een uitgebrande
liefde. De ziel stopt met groeien.
( … )
Hij kijkt terug op wie hij vroeger was. Ook toen was de liefde vaak onbereikbaar. De laatste acht regels:
( … )
Jongens en mannen keren
onder achtergebleven lampenslingers
terug naar hun buurten, banen zich een weg
door de duisternis en de rotzooi, flanerend
zoals toen ik nog helemaal doordrongen was
van het echte liefhebben, zoals toen ik
nog echt wilde begrijpen. En net als toen
gaan ze er zingend vandoor.
Soms vind ik Pasolini ergerlijk en in de uitleg bij het lange gedicht ‘De PCI aan de jongeren!!’ (1968) een enkele keer zelfs ronduit stuitend. In het gedicht zelf hekelt hij de deelnemers aan de studentenrevolte in Rome op sarcastische wijze, in de hoop hen de ogen te openen. De kans daarop acht hij echter klein.
Die opstanden vonden overal in West-Europa plaats. De bekendste was die in Parijs, die leidde tot felle straatgevechten, stakingen op zeer uitgebreide schaal en het uitschrijven van verkiezingen door Charles de Gaulle (die door hem glorieus werden gewonnen). Net als in Frankrijk wilden de Italiaanse studenten samen met de arbeiders een heroïsche strijd tegen het kapitalisme voeren. Volgens Pasolini waren zij echter bourgeoiskinderen die geen flauw benul hadden van de klassenstrijd, in tegenstelling tot hemzelf natuurlijk.
Het gedicht wordt gevolgd door een lange ‘Apologie’, die Pasolini in 1972 schreef, maar door Joosten direct na dit gedicht is geplaatst. Een uitleg was nodig, vond Pasolini, want zijn gedicht werd niet begrepen: de ironie en zelfironie werden niet gezien, staaltjes van ars retorica gingen langs de lezers heen en misverstanden waren het gevolg. Hij stelt onder andere dat hij in zijn jeugd de bourgeoisie – het meest gebruikte woord in deze bundel – nog door de ogen van de arbeiders en boeren kon zien en een heldhaftige strijd voerde die veel van hem vergde. En dan volgt een weerzinwekkende zin: ‘Welnu, mijn persoonlijke ik (de uitsluiting die ikzelf als jongeman te verduren had, veel wreder nog dan die waarmee bijvoorbeeld een zwarte of een Jood te maken krijgt) en mijn publieke ik (de oorlog en het fascisme, die mijn ogen voor het leven hebben geopend – al die ophangingen, al die folterpraktijken!) zijn al te zeer getraumatiseerd door de bourgeoisie, en mijn haat voor haar is stilaan pathologisch geworden.’ In het eerste tussenzinnetje laat hij zien dat zijn fascistische opvoeding duidelijke sporen heeft achtergelaten. Zonder zich daarvan bewust te zijn schrijft hij in het tweede tussenzinnetje dat het fascisme zijn ogen heeft geopend. Kan zijn, maar hij was zeer bijziend. Anachronistisch zijn mijn opmerkingen niet: ook in 1972 kon dat soort denigrerende opmerkingen niet door de beugel.
De lezer moet het doen zonder bronteksten. Dat vind ik wel jammer, omdat je, ook als je zoals ik het Italiaans niet machtig bent, de gedichten hardop zou kunnen lezen om een idee te krijgen van ritme en muzikaliteit. En enkele keer twijfel ik aan de vertaling als ik een grammaticaal incorrecte zin lees als: ‘ik wil hier een fascist toespreken / nog voor ik (of hij) te veraf ben.’ Desondanks is Vaarwel en beste wensen een welkome uitgave, omdat die een vollediger beeld geeft van de schrijver, dichter en intellectueel die Pasolini was.