Woorden met een toekomst
door Levity Peters
Toen ik de debuutbundel Kwaad gesternte van Hannah van Binsbergen voor de eerste keer gelezen had, was ik even totaal van de wereld. Waarom ik onder de indruk was, is niet zo eenvoudig uit te leggen: gemakkelijk te begrijpen poëzie is het niet, hier en daar lijkt zij zichzelf tegen te spreken, er is bij de hoofdpersoon zowel sprake van agressie als van weerloosheid, en door vrijwel de hele bundel heen: angst voor de dood. In het gedicht ‘Aan de rand van stadsvernieuwingen’ dacht ik de muis tegen te komen uit ‘Niemand is onsterfelijk’ van Simone de Beauvoir, maar laat ik mij niet af laten leiden door bronnen en verwijzingen: elke dichter staat op de schouders van vele, misschien wel talloze anderen. Wat mij vooral trof was ‘de echtheid’ van haar dichterschap. Zij is zonder enige twijfel een natuurtalent. En dat is zeldzaam.
Haar taalbeheersing is overtuigend. Zij weet haar materie zo te plooien, dat er ogenschijnlijk met het grootste gemak verschillende interpretatielagen bloot komen te liggen, zonder dat Van Binsbergen epateert met haar vondsten, inzichten, duidingen. Een voorbeeld. Het titelgedicht ‘Kwaad gesternte’ begint zo: ‘Het is woensdag en ik mag een harnas kiezen dat geweld/ op afstand houdt, in alliantie met de Vijanden van Vernedering./ Als ik mijn benen weer bij elkaar doe, word ik moeier en moeier;/ ik kan wachten in mijn wapenrusting of het rokje dat hij mooi vond, hij/ zal niet komen. Ik bijt hem, hij moet het afleren. (..)’. Het open houden van haar benen is van vitaal belang voor haar. In de derde strofe van het gedicht schrijft ze: ‘(..) Het harnas dat ik kies zal hopelijk mijn geur verhullen./ Als ik mijn benen bij elkaar doe, is alles verloren (..).’ Intimiteit tot op zekere hoogte. De noodzaak iemand, haar minnaar in haar leven toe te laten; in haar lichaam. Zij put haar kracht uit haar vrouwelijkheid, maar o, wat maakt die haar kwetsbaar, zelfs wanneer hij niet aanwezig is; de minnaar die haar eventueel kwaad zou kunnen doen, die haar met zijn afwezigheid al vernedert. Haar onmacht: in gedachten bijt ze hem. Dat zal hem leren.. Dan gaat zij nog een stap verder: ‘(..) Mijn harnas klinkt me vast aan dit moment, waar iets herinnerd/ en iets beloofd wordt en dit gesternte staat boven mijn hele generatie.(..)’. ‘Het is woensdag’ begon het gedicht. Dat acute gevoel van kwetsbaarheid, van geharnast te moeten zijn, ondanks het verlangen iemand aan zich te binden, de behoefte om bemind te worden, met het belangrijkste middel dat ze daartoe bezit: ‘Als ik mijn benen weer [de cursivering is van mij] bij elkaar doe’, schrijft zij in de eerste strofe, ‘word ik moeier en moeier’; het leven wordt zwaarder. In de derde strofe: ‘Als ik mijn benen bij elkaar doe is alles verloren.’ Zij wil de prijs betalen, maar niet ten koste van alles: ze wil zich niet gebruikt voelen, niet vernederd worden. Terecht een kwaad gesternte: de onontkoombare bedreiging van je integriteit. Haar remedie is een pijnlijke: ogen dicht, benen open. De laatste regel van dit gedicht luidt: ‘Zolang ik mijn ogen niet open, lig ik in zijn armen.’ Het is een vlucht naar binnen. Geweldig hoe zij dit pijnlijke dilemma in zulke indringende verzen weet te vangen.
Ik doe haar tekort. Compleet en niet uiteengerafeld zijn de gedichten rijker dan deze fragmenten doen vermoeden. Het eerste, titelloze gedicht van de bundel:
Nu iedereen met me meekijkt kan ik eindelijk beginnen
te groeien naar de markt. Ze weten allemaal waar ik mee bezig
ben en vinden het niks: de tijd dat de postbode de arme
burger achternazat, de tijd dat de goede postbode
symbool stond voor de dood, hebben we toegestaan
te transformeren tot de nadagen van een hippe planeet.
Ik hoef mijzelf niet meer te dwingen een gezicht op te
zetten om naar buiten te gaan. Al mijn gezichten zijn bekend,
gezien in medische catalogi, besproken in ondergrondse
correspondenties, beproefd in het gebruik. Ik wil eruit
maar nergens ben ik veilig, mijn geweten is iets lichts
geworden nu ik mijzelf altijd moet zien en zien hoe ik door
iedereen gezien word. Sinds de tijd dat de PTT het embleem
was van de dood is veel vergeten dat herinnerd had moeten
blijven, nu te lezen in levende archieven verspreid over
Europa. Ik steek mijn hand door de brievenbus, voel voor het eerst
het afscheid van mijn onverstuurde brieven.
‘(..) mijn geweten is iets lichts/ geworden nu ik mijzelf altijd moet zien en zien hoe ik door/ iedereen gezien word. (..)’. Alsof je niets meer te verbergen hebt, zoveel lijken de mensen van je te weten, zo worden ze overspoeld met beelden en feitjes die met de binnenkant, het innerlijk waar Hannah van Binsbergen het doorlopend over heeft, weinig te maken hebben. Hoe meer feiten er over je bekend worden, hoe meer je van jezelf blootgeeft (wat blijkbaar steeds gemakkelijker gaat), hoe meer je daarachter lijkt te verdwijnen. Al haar gezichten zijn bekend: zij wil eruit, maar nergens is zij veilig. Daarvan getuigen ook de onverstuurde brieven: contact zoeken, maar terug schrikken voor het risico afgewezen te worden. Ze denkt te weten hoe anderen haar zien en voelt zich gedoemd om te blijven wie zij in de ogen van anderen is. Alleen op deze wijze hoort ze bij ‘de anderen’.
Vroeger had ik iets
het was niet groot maar groot genoeg om niet verwacht te worden
het was taai en zorgde dat ik met een schoon geweten
die rooie op zijn bek kon slaan
niemand die het zag
hij zou het nooit vertellen en niemand zou mij ooit geloven
(zo onwaarschijnlijk was het niet, ik was een half hoofd groter
en duizend keer slechter opgevoed)
ik kies Julia
ik kies ervoor om op te staan om 9 uur hoewel ik weet dat dat niet
enkel in mijn handen ligt
mijn voorkeur hebben mannen die op apen lijken boven
mannen die op honden lijken
ik kies ervoor om terug te gaan naar voorhistorische debatten
ik kies de dood die mij voorspeld is door een sticker
te aanvaarden met een beetje waardigheid
ik kies ervoor om daarna op te staan om 9 uur hoewel ik weet dat dat
niet enkel in mijn handen ligt
het was mijn eerste vuistgevecht
een dag tevoren had ik wel een jongen voor zijn scheen geschopt
ik was niet trots
nu wel
ik kijk hem aan – het is nu zes jaar later –
en zie dat hij het meer verdient dan ooit maar vroeger had ik iets
wat net buiten mijn handen lag en dingen voor me deed die niemand zag
Ik ‘kies de dood die mij voorspeld is door een sticker/ te aanvaarden met een beetje waardigheid/ ik kies ervoor om daarna op te staan om 9 uur hoewel ik weet dat dat/ niet enkel in mijn handen ligt/’ In het gedicht ‘Jonge rokers’ is er een verwijzing naar Sint Franciscus, in het gedicht ‘Nu is ook nu’ heeft zij het over ‘echte wassen kaarsen, of de plastic novenen’; in bovenstaand gedicht lees ik een verwijzing naar de opstanding der doden, waarna, volgens de Bijbel, de mensen door Jezus geoordeeld zullen worden. Sporen van het religieuze zijn er wel meer in de bundel te vinden, maar nergens met zoveel humor.
Het overkwam mij vaker dat ik in de lach schoot. Onder andere toen ik ‘Nu is ook nu’ las: ‘u vraagt me wat vrijheid is? Vakantie.’ In ‘Waar het bloeit en blijft bloeien 4’ bij: ‘Ze zeggen dat ledematen tot op zekere hoogte vervangbaar zijn; die dingen gaan in je hoofd zitten.’ In ‘Aan de rand van stadsvernieuwingen’ bij: ‘Iedereen denkt dat ik in Lyon ben, maar ik ben hier; afgezien van de leugen is dat geen schande.’
Veel van haar zinnen zetten zich als aforismen vast in je hoofd: ‘niemand slaat die zich niet geslagen weet’ en ‘de dood is wat hij is: een militaire fictie’ beide uit ‘Waar het bloeit en blijft bloeien’. ‘Jong te sterven is een utopie’ uit ‘Aan mijn dokter’. Uit het gedicht ‘Baudelaire’: ‘Dit is verlies: het beeld behouden dat een ander bij je achterliet.’ In het daarop volgende gedicht ‘Verhaal in drie feesten’: ‘Persoonlijkheid is beter weten waar jij ophoudt dan een ander.’
Kwaad gesternte is een zeer complexe en complete bundel. Er zijn zoveel verbindingen tussen de gedichten onderling, dat je je er in kunt blijven verdiepen. Maar het is en blijft poëzie. Los van alle betekenissen en bijbetekenissen die je mag ontsluieren, is er een gevoelslaag die je wezenlijk kan raken, en waardoor ik na de eerste lezing even totaal van de wereld was.
Het gedicht ‘Waar het bloeit en blijft bloeien 4’ begint met: ‘Deze woorden hebben geen toekomst.’ en eindigt met: ‘Morgen bel ik hem op met een nieuwe zin/ die woorden van mij hebben geen toekomst. Mijn lichaam/ is fantastisch.’ Aan alles komt een eind, maar haar woorden hebben wel toekomst; ze hebben mijn wereld verrijkt en planten zich voort.
***
Hannah van Binsbergen (1993) is dichter en filosoof. Kwaad gesternte is haar debuut. Ze publiceerde gedichten in verschillende literaire tijdschriften en las haar poëzie op podia in Nederland en Vlaanderen.