Een hoge vlucht door tijd en ruimte
door Romain John van de Maele
Op het achterplat van Catharina Boers’ nieuwste bundel kan de lezer kennis maken met De Hirundine van bisschop Radboud. Radbouds gedicht bestaat uit elegische disticha en het werd geschreven rond 870. Letterlijk vertaald luidt de titel van dat gedicht: Over de zwaluw. Catharina Boer heeft het echter niet over de zwaluw, maar over de spiegel van de zwaluw. Dat lijkt misschien vreemd, maar een spiegel is heel wat meer dan een glinsterend oppervlak waarin men zichzelf kan herkennen. In de middeleeuwen waren koningsspiegels (specula regum) een soort politieke en morele handleiding voor (toekomstige) koningen. Het woord spiegel werd ook gebruikt om andere geschriften aan te duiden, zoals de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant (eind 13de eeuw), een vertaling van Speculum historiale van Vincent van Beauvais. Uit mijn kindertijd herinner ik me de versregels “Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, / Wie is de mooiste van ‘t hele land?” in Sneeuwwitje, een van de sprookjes van de gebroeders Grimm. Ook in andere talen wordt gebruik gemaakt van het begrip spiegel als informatiedrager; ik denk aan de Duitse krant Der Spiegel, een aantal regionale bladen die, zoals een nieuwsuitzending van de ARD, Der Wochenspiegel heten en aan het in 1903 gestichte Engelse blad Daily Mirror. Nog voor ik één versregel gelezen heb, heeft de merkwaardige titel van de nieuwe bundel me aan het denken gezet, en het denkwerk zal bewust of onbewust mijn lezing meebepalen. De spiegel is uiteraard een veelvuldig gelaagde metafoor.
En dan is er nog de zwaluw, de trekvogel die steeds opnieuw de lente aankondigt en na een lange afwezigheid trouw naar een vroegere broedplaats terugkeert. In het gedicht van Radboud is ze een wonder van de natuur, en bij haar terugkeer schenkt de zwaluw (volgens Radboud) de boeren ‘nieuwe vreugden.’ De uitspraak over de zwaluw en de lente is een aanpassing van een versregel in een fabel van Aesopus (ca. 620 – 560 voor Christus). De kleine trekvogel is ook aanwezig in de natuurlyriek van Guido Gezelle (1830-1899) – ik denk aan ‘Gierzwaluwen’ en ‘Neen, vogelloos en blijft de blauwe lucht niet, ach’ – en aan de fabel ‘L’hirondelle et les petits oiseaux’ van Jean de la Fontaine (1621-1695). Bij de fabeldichter heeft de vogel veel gereisd, en de reizen hebben zijn horizon verbreed. Hier vind ik onmiddellijk een verband met het werk van Catharina Boer: haar nieuwste bundel bevat een aantal reisherinneringen. Maar is er sprake van intertekstualiteit en bevat het werk van Gezelle en de la Fontaine beelden die ook in de gedichten van Catharina Boer aan de oppervlakte komen? Het is onmogelijk om in een recensie al deze vragen te beantwoorden. Ik heb die vragen wel vermeld omdat ze ten dele mijn cultuur- en literatuurdialoog met de dichteres hebben bepaald.
De volumineuze bundel van Catharina Boer bestaat uit de volgende cycli: ‘Tegenlicht’, ‘Hirundine’, ‘Het ronde jaar’ en ‘Het verstrijken’. In een aantal gedichten gedraagt het lyrisch subject zich als een zwaluw door terug te keren naar thema’s die in vroegere bundels aan bod zijn gekomen. Ik denk aan de cyclus ‘Het ronde jaar’ die wordt opgedragen aan Patricia, het overleden dochtertje van de schrijfster, en aan het gedicht ‘Vincent’ dat me aan de bundel Kraaien verjagen (2003) doet denken. De dichteres woont in Nuenen en dat is Van Gogh-land. Van Gogh is niet de enige schilder die in de nieuwe bundel aandacht heeft gekregen, ook Johannes Vermeer, Pierre Auguste Renoir, Anna Boch en Judtih Leyster hebben de dichteres geïnspireerd. Nu en dan doet de bundel met de vele Nederlandse ‘ansichtkaarten’ me ook aan Nils Holgersson (1906) van Selma Lagerlöf (1858-1940) denken. Het boek was bedoeld om kinderen vertrouwd te maken met de landkaart van Zweden. In De spiegel van Hirundine is het echter een zwaluw die de lezer meeneemt langs Nederlandse landschappen en steden zoals de omgeving van de Waal, de Biesbosch – het natuurgebied dat ook in het werk van Ben Cami in gedichten werd gevat –, een Utrechts landschap, de Lek, Sprang-Capelle en Texel. Maar de dichteres beperkt haar verkenningen niet tot Nederland, ze trekt letterlijk of figuurlijk naar de Noorse Sognefjord, waar Peer (Gynt) en Solvejg in oude volksverhalen voortleefden en door Henrik Ibsen (1828-1906) werden herontdekt. Catharina Boer trekt ook westwaarts naar Donegal en Stonehenge, zuidwaarts naar de Bretoense kust, Fréjus, Efeze en Pompeï.
Nu en dan komt de dichteres strijdbaar uit de hoek en dat is een houding die al in haar vroege werk opviel. In het gedicht ‘Trein door de nacht’ lees ik ‘Dit landschap nu, als wij, volgroeid, / door hoogbouw geen trein meer te ontdekken.’ (14) Volgroeid heeft in deze versregels een dubbele betekenis, en het minder voor de hand liggende gebruik van het woord heeft een bittere bijsmaak. Volgroeid betekent in het gedicht ook volgegroeid. Wij verstikken het landschap in een betonnen houdgreep, en de vlucht naar een stiltegebied is nu en dan noodzakelijk, want niemand kan volgegroeide landschappen langdurig ondergaan. In het gedicht ‘Paardenkastanje’ gaat de schrijfster op zoek naar een boom uit haar herinnering en ze stelt vast dat het plein verlaten is en de ‘school verdwenen’, maar ze vindt de boom terug in zichzelf, ‘treurend uit bloedende bast om de leegte / van de jaren. Om de liefdes die eens waren, / legde ik mijn hand op jouw doorgroefde huid / en even heelde ons de regen.’ (11) De moderne samenleving gaat te gemakkelijk voorbij aan de pijn die met ‘verdwijnen’ gepaard gaat. Niet ten onrechte eindigt het gedicht ‘Te lezen bij regen’ met de vaststelling dat heimwee er altijd is. (9) Maar heimwee mag nooit het verzet in de kiem smoren.
In vergelijking met het vroege werk is de nieuwe bundel klassieker. Het vrije vers is naar de achtergrond verdwenen, en de dichteres maakt nu vooral gebruik van kwatrijnen en terzinen. De strofenbouw is wel gevarieerd, en naast de assonantie en binnenrijmen zoals in ‘en even heelde ons de regen’ valt vooral de alliteratie op, zoals in de volgende versregels: ‘Ze zijn niet meer, maar hun geur / brengt mij in het jonge jaar terug / naar hun wit begin en omgekeerd.’ (44) Eindrijm is eerder zeldzaam in deze welluidende poëzie.
In het gedicht ‘De zwaluw’ (39) voltrekt de ouder wordende schrijfster een autofictieve reis ‘boven het rode fruit in avondzon / naar rode dakpannen van mijn rode huis, / waar wij beiden geboren.’ Het gedicht vat een leven samen ‘Tot, / kroost uitgevlogen, een wind haar wekt, / die aan haar innerlijk trekt en haar wereld splitst / en zij tenslotte toch die tocht begint, maar / nooit verbonden krijgt al dat haar bindt.’ (39) Het is in essentie de levensloop en levenservaring van reële of figuurlijke emigranten, een ervaring die kan worden samengevat met de titel van Dorothy Burton Skardals boek over Scandinavische emigranten in Amerika: The divided heart (1974). In het gedicht van Catharina Boer drukt de laatst geciteerde versregel precies het zelfde gevoel uit.
De gedichten die mij het meest aanspreken – hoewel ze allemaal een diepe indruk op mij maken door de sobere en afgemeten zegging – zijn ‘Het dorp’ (27), Wodanseik (12), ‘Angst’ (28) en ‘In vogelvlucht’ (74). Ik laat de dichteres zelf aan het woord en citeer integraal ‘Het dorp’:
‘Daar ga je weer als buitenkind,
langs groentetuinen door het dorp,
met sproeten, bruin haar in de wind,
dat rent en steeds een sok opsjort.
Bij lindebomen in de straat,
herrezen ook de gezichten,
jou lief, waar soms in gedichten
en in stilte, jij tegen praat.
Zomeravond, paarden wachten
gelaten aan het hek. Uit rood
dalen vogels langs de sloot en
verzinken ook jouw gedachten.’
‘In vogelvlucht’ bevat, naar mijn gevoel, de mooiste versregels uit Catharina Boers werk: ‘Trekvogeltje van vervlogen zomers, / ik heb je ingelijst. / Nu delen wij vaak / dit klein verblijf tot jij weer vleugels spreidt / en ik wachten zal aan de vloedlijn / van de tijd waar de herinnering aanstormt, / zich dan weer terugtrekt, maar blijft.’ (71) Het trekvogeltje is Catharina Boers vroeg overleden dochter Patricia. ‘In vogelvlucht’ is een waardig gedicht dat de pijn draaglijk maakt – het trekvogeltje komt jaar na jaar terug naar het vertrouwde nest, ook al is dat niet meer dan een lijst. De citaten bewijzen meer dan mijn beschouwingen dat De spiegel van Hirundine een zeer leesbare en belangrijke bundel is, zowel inhoudelijk als stilistisch. U vraagt zich misschien af of ik mijn uitweiding over intertekstualiteit onder de mat heb geveegd. Helemaal niet. In deze bundel manifesteert zich impliciet het vroege werk van de dichteres, of anders gezegd: er is sprake van intertekstualiteit op het niveau van Catharina Boers’ oeuvre in wording, en voorts is er de expliciete verwijzing naar Radbouds vierenveertig versregels. En de spiegel dan? Literatuur is altijd een spiegel (van het leven), en gedichten zijn altijd spiegelbeelden die achteraf bij elkaar worden gevoegd, en zo wordt een bundel een spiegel of informatiedrager. Het is de taak van de lezer die spiegelbeelden in zich op te nemen en deze bij de eigen bespiegelingen te voegen om zo een nieuwe dialoog te beginnen, die altijd uitmondt in nieuwe intertekstualiteit.