Orde scheppen in de chaos
door Johan Reijmerink
K. Michel heeft ooit eens verteld dat hij door het onderling vergelijken van vertalingen erachter is gekomen dat een poëzietekst een waaier aan mogelijke betekenissen in zich draagt. De aforistische poëzie van Willem van Hussem leidde hem naar de Chinese poëzie. Hij volgde de stappen van de vertalers. Daardoor kwam hij voor een tijdje zo ver van het Nederlands af te staan, dat hij met andere ogen naar zijn moedertaal leerde kijken. Iets van die verwondering heeft Michel ten opzichte van de werkelijkheid nog altijd weten te behouden. Een bijzondere helderheid en directheid bepalen in sterke mate zijn dichterlijke stem als hij zich buigt over zijn herinneringen: ‘Sommige herinneringen zijn zo licht dat ze geen contouren krijgen, zo vluchtig als een geur die op straat voorbij vlindert; andere zijn net zo vanzelfsprekend en stevig aanwezig als je eigen naam, als de neus in je gezicht. /’ .
Michel presenteert ons in zijn verzamelbundel Speling zoeken (2016) zijn poëzie tot nu toe gepubliceerd, met uitzondering van zijn vrijwel tegelijkertijd verschenen bundel Te voet is het heelal drie dagen ver. Bij eerste lezing verrassen ze door hun verhalend, filosofisch karakter. Reizen, routes, raadsel en dromen zijn veelvoorkomende woorden. Veel vragen worden gesteld, maar zijn antwoorden worden geplaveid met omwegen. Het omvangrijke gedicht ‘De weg van het water’ uit de eerste bundel Ja! Naakt als de stenen (1989) is daarvan een treffend voorbeeld. De reis door grote delen van West-Europa spreekt tot de verbeelding en is doorspekt met verrassende decors, denkbewegingen en momenten van reflectie. Tegelijkertijd weet Michel op tal van momenten aan zijn reiservaringen een meerstemmigheid mee te geven.
Michel is zich sterk bewust van de wet van de entropie ‘die stelt dat meer informatie minder orde oplevert.//’. In het gedicht ‘De meeuw van Treytel’ uit de tweede bundel Boem de nacht formuleert hij dat als volgt: ‘Naarmate mijn leven zich ontrolt / en ontbindt in steeds grilliger patronen / ontvang ik dit soort signalen des te / gretiger; souvenirs van een vergane / samenhang; de suggestie dat om de hoek / het geluk wacht op een botsing // Complexe processen: als ik op blote / voeten over de tegels naar het balkon / loop, begint mijn neus te niezen //’. Een dergelijke diepzinnigheid gaat bij Michel gepaard met aandacht voor de taal en de dingen van alledag. Op diverse plaatsen duikt er een filosofische ondertoon op onder meer in vragen die het lyrisch subject zich stelt. Waarom kan het verleden in het leven van een man en vrouw zo op hun heden drukken?
Omdat het verleden als een immense massa
op het heden drukt
en [daardoor] alle woorden en gebaren onder spanning zet …
[…]
Daarom is de liefde een tunnel
die onder de berg van het verleden doorloopt.
Daarom is de cruciale vraag
of je iemand wilt ontmoeten of bezitten.
Hij stoort zich onderwijl aan ‘het alomtegenwoordige gebrek aan visie’ onder zijn lotgenoten.
In veel gedichten is Michel in een strijd verwikkeld met de samenhang tussen werkelijkheid, verbeelding en taal. Hij weet zijn wereld doortrokken van droomgezichten en associatieve gedachtesprongen: ‘Een gevaarlijke onderneming / je dromen echt te maken //’. Hij beseft voortdurend dat de taal ontoereikend is om de achterliggende ervaringen tegenwoordigheid te geven: ‘om tussen de woorden de wereld / in al haar veelvoud / om tussen de woorden de dingen / in al hun enkelvoud // niet te kunnen lezen / maar te zien // te zien zonder aap noot mies ertussen //’. Hij zou de dingen zo graag eenvoudig willen ervaren en zien.
Michel merkte al gauw dat de taal niet het geschikte instrument is om de ruimte van het volledige leven mee uit te beelden. Taal maakt van de mens en zijn leven een abstractie. Michel is voortdurend op zoek naar een taal buiten de taal, waarbij zijn ‘buitenwijkverbeelding slechts / tekortschietende vergelijkingen voorhanden heeft /’. Het blijkt een paradoxale opgave te zijn die tot niets anders kan leiden dan tot poëzie waarin met diezelfde taal een jacht op de essentie van de dingen wordt geopend. Toch weet Michel te ontkomen aan louter redenerende poëzie. Hij bedient zich van humorvolle, ironische en soms uitgelaten uitbeeldingen, wendbaar als hij is in zijn beelden en vergelijkingen. Daarin weet hij een opmerkelijke lichtheid van toon in zijn gedichten op te roepen. In zijn zoektocht ligt de eigenheid van de dingen voorbij de namen. De ervaringswerkelijkheid ligt voor hem buiten de taal die hij daarbinnen wil halen: ‘er is slaap, er zijn dromen / loom drijvende, onder water wiegende / maar gedragen worden wij door geen grond //’. Het lijkt er soms op dat deze poëzie geen poëzie wil zijn, als je kijkt naar zijn woordkeuze en zijn vrije versvormen tot aan de poëtische prozagedichten aan toe. Elk gedicht lijkt een stil wachten te zijn totdat het zijn dekking laat zakken. Het is duidelijk dat Michel een moeilijke verhouding tot de taal, werkelijkheid en verbeelding heeft. Soms meent het lyrisch subject dat ‘de tekst mij wel begrijpt’. Wat echter door alles heen merkbaar blijft, is dat het subject het leven positief blijft bejegenen, zoals ‘De vrouw van de toonladders’ die ‘gelooft in het bestaan van de ziel //’.
Het lyrisch subject weet zich dikwijls omringd door paradoxen: ‘Als iemand die van je houdt niet van je houdt / maar je wel op wil eten terwijl je geen appel bent /’. De absurditeit dient zich eveneens aan, zoals daar is ‘het door het huis zwemmen van een barst’ of het ‘beginnen te sneeuwen van bruidsjurken’ in het gedicht ‘Domino’. En toch is er in dit absurdistische spiegelpaleis de warmte waar het lyrisch subject naar op zoek is. Het gaat uiteindelijk om de verbinding met de ander: niet alleen heeft een ruzie twee meningen nodig, maar een kus ook vier lippen. Bij het getal één hoort nog altijd de hamer van de dictatuur. Michel getuigt van een type engagement dat niet door utopische vergezichten is aangedreven, maar op subtiele wijze zijn standpunten in gelaagde taal weet onder te brengen: ‘En ik ruik de sloot van het Leijpark / dertig jaar geleden, het parelende dril / tussen mijn vingers/’. Hoe ‘een konvooi van felgekleurde speelgoedbeesten’ afkoersend op de Ierse en Britse kusten de oceanografen hopelijk de kans biedt het zeegedrag te bestuderen, is weer een ander blijk van Michels betrokkenheid bij de problemen van deze tijd.
Michel bekent kleur over de evolutie van de mensheid die zijn veelbelovende en teleurstellende kanten kent:
Nu tienduizenden jaren later
Zijn we eindelijk in staat
Tuinmeubelkussenbewaartas
Te zeggen zwevende rentevoet
En is de wereld veranderd
Van een lopend buffet
In een krakelend marktplein
Maar boven het gerinkel uit klinkt
Nog steeds dat scheurend geluid.
We bewegen ons als schepen in de nacht langs elkaar heen. Michel zoekt zich een weg in dit labyrint dat leven heeft, net zoals J.P. Eckermann dat deed als secretaris in zijn gesprekken met J.W. von Goethe. Het komt maar niet tot de laatste antwoorden op de levensvragen die ieder mens heeft: wie ben ik, waarom ben ik er en waar ga ik heen? ‘Ook wat betreft hun liefdesleven / zoeken ze het waarom in het daarom / en het wel in het niet, verlangen ze / gemis gestelpt, oud zeer geheeld / door niet aanwezige personen. //’ Wil je jezelf helpen: ‘wees [dan] van de breuk het deelteken / en van de vertaalslag de is //’. De wereld verandert, maar de mensen in wezen niet. De captains of industry gaan na de hausse nog steeds op dezelfde voet door. En al die vissen die dorst hebben, die niet te lessen is. Het lijkt wel of een gemeenschappelijke visie ontbreekt om orde in de chaos te scheppen. De toestand in de wereld doet denken aan die sneeuwbal in de middagzon op een autodak. Hij beweegt zich ‘volmaakt volledig op zijn eigen smelten voort //’ om langzaam te verdwijnen.
Michel weet zich verstrikt in het verloop van de tijd. Hij probeert haar bijna op een sprookachtige wijze te benaderen. Er worden toespraken tot het plafond gehouden. Sporen worden terug gevolgd. Kaartenmakers ingeschakeld en routes uitgezet en gevolgd. Hij moet als dichter wakker blijven en attent blijven op tekenen van de tijd die een werkelijkheid verraadt die zich achter de zintuiglijke waarneembare bevindt. De dromen helpen daarbij: ‘en als het toeval wil / doet iemand het donker open / kun je door het bos / van de dromen lopen //’. Michel blijft erin geloven: ‘ik weet zeker dat je mij nu kunt horen //’. Tegen beter weten in blijft deze taalkunstenaar geloven in de taal om daarmee zijn diepste ervaringen over te brengen. Daarvoor is het scheppen van een zekere orde noodzakelijk, zonder daarbij de dwaalwegen van onze dromen te veronachtzamen.
***
K. Michel wordt beschouwd als een van de belangrijkste hedendaagse dichters. Zijn werk werd bekroond met de Herman Gorterprijs, de VSB-prijs, de Jan Campertprijs, de Awater Poëzieprijs en de Guido Gezelleprijs. In Speling zoeken is al zijn poëzie (met uitzondering van het tegelijkertijd verschenen Te voet is het heelal drie dagen ver) voor het eerst bijeengebracht: de bundels Ja! Naakt als de stenen, Boem de nacht, Waterstudies, Kleur de schaduwen en Bij eb is je eiland groter.