De laatste rosé van een falende zomer
door Hans Franse
Toen aan mijn strand gedurende veel grauwe uren grijze mist overheerste, kreeg ik ter recensie de bundel ‘Sterveling. De gedichten van een bayboomer’, geschreven door Dirk Kroon. De tijd liep naar het eind van het jaar, tijd die tot overpeinzen noodt. Als oudere realiseer ik me dat mijn toekomst per dag kleiner wordt, het verleden langer, mensen om je heen verouderen of verdwijnen: het is een somber maar onvermijdelijk perspectief. De omslag van de bundel vertoont een grijs-wit-zwarte kleurstelling: een vingerafdruk en vogels die lijken op te vliegen van een wad. Dat omslag paste niet alleen voortreffelijk bij mijn stemming, maar ook bij de inhoud van de gedichten, die over vergankelijkheid en eindigheid gaan: een sterveling schrijft. De bundel Sterveling bevat niet alleen nieuwe poëzie, maar ook een tweede, licht herziene druk van Bijna oud (2011) en Dagelijks despoot (2013). De bundel wordt afgesloten met een reeks korte gedichten, gebundeld onder de titel ‘Thema met variaties’.
Het is geresigneerde poëzie, niet uitbundig literair, geen dubbele bodems en fiorituren en nauwelijks beeldspraken:
Schrijven – het is tijdelijk
verblijven in het huis van stilte
een doorwaakte nacht doorbrengen
en voor het ochtendgloren uitzien
naar tekens van het eerste licht.
De thematiek is samengevat de eindigheid van het bestaan, inclusief de aanwezigheid van de dood. Daarbij komt het moeten accepteren van het ouder worden (wat moeilijk is), met alle gevolgen van dien als het wegvallen van mensen om je heen. Een mooi voorbeeld daarvan is het gedicht ‘Mijlpaal’ op pagina 99, waarin Kroon zijn oudste broer herdenkt. Hij spreekt die ‘grote broer met wie ik opgroeide’ aan en vertelt hem nuchter en eenvoudig wat er na zijn dood gebeurde: ‘( … ) temperden alle schepen van de / baggermaatschappij waarvoor je werkte / hun machines en turbines / en hesen zij op alle wereldzeeën / tegelijkertijd de vlag halfstok- / om zo een stil saluut te brengen / aan jou als hoofd van de machinekamers, / hun ‘meester’ / die respect afdwong ( … )’. De dichter besluit dan bijna laconiek: ’Dat heb je dan toch maar bereikt.’
Het gaat ook om kleine dingen als het krijgen van minder kerstkaarten, het voelen van ouderdomspijn in spieren en gewrichten, de moeheid die zelfs de ‘geliefde lust’ doet wegebben, maar alles wordt ‘vergeten en verzwegen in gezelschap van een mooie vrouw’, wat op ontkennen duidt. Het is het troost vinden bij de partner vanuit een gezamenlijke herinnering aan warmte en lust, maar het is toch vooral ook de aanwezigheid van de dood, die door al deze sober geschreven poëzie waart.
Het laatste deel van de bundel , ‘Thema met variaties’, fascineert me. Niet zozeer vanwege de inhoud: ook hier is de eindigheid het bepalende, waarvoor je wel of niet je ogen sluit, waarvoor je je terugtrekt in jezelf, met de angst voor de dood, de afscheid voor het leven, de afscheid van het leven, maar vooral door de vorm: 24 paren korte gedichten, soms kwatrijnen, soms terzinen, steeds een a en een b, die subliem zijn geformuleerd en tot zelfkennis leiden: soms vraagt de dichter als een moderne ‘Elkerlyc’ rekenschap aan zichzelf:
Je vraagt je bij herhaling af: Bestaat de duivel
-heb je dan nooit werkelijk naar jezelf geluisterd,
gedachten schaamteloos de vrije loop gelaten
de vernietiging van liefde niet gezien?
(pagina 156, 20a)
Misschien moeten we in de twee laatste variaties de conclusie van de bundel zien, waarbij de vorm een rol speelt bij het verwoorden van de inhoud: kort en krachtig. De dichter spreekt de lezer of een specifieke lezer aan. Gezien de opdracht van de bundel: aan de liefste – als vanouds kan hij ook tot deze liefste spreken.
24a:
Als dit het einde moet zijn,
herinner mij dan met respect
voor wat toch werkelijk was,
hoe alles in vrijheid begon.
Als dit het afscheid is,
noem dan alle namen
-vergeet die van de dingen niet-
en houd ze mij langdurig voor.
24b
Als dit alles moet zijn,
vertel dan maar hoe wij
fanatiek en levensziek
overal het niets aanvielen.
Als dit het laatste is,
verplaats je in de eerste droom
waarmee wij liefde deelden
om nooit meer dood te gaan.
Ik heb een klein commentaar. De bundel gaat over wezenlijke dingen. Hij gaat over ‘Elkerlyc’, over iedereen. Daarom vond ik de titel Sterveling mooi. Wie geboren wordt is bestemd tot sterven. Ik begrijp daarom niet waarom de toevoeging ‘De gedichten van een babyboomer’ nodig was noch wat deze toevoegt. In feite vind ik het een verzwakking, gedachten als hiervoor besproken zijn niet voorbehouden aan babyboomers. Of zijn deze banger voor de dood dan stervelingen van een eerdere of latere generatie?
***
Dirk Kroon (1946) is een Rotterdams dichter die van zijn leermeester, de fameuze Victor E. van Vriesland, het advies kreeg te publiceren. Hij debuteerde in 1968 met de bundel: Materiaal voor morgen. Hij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de universiteit van Leiden, en werkte tot 2006 als parttime docent. Daarna besteedde hij alle tijd aan schrijven. Naast vele dichtbundels schreef hij ook veel essays over dichters van zijn voorkeur, waaronder Slauerhoff, Nijhoff, Leopold en M. Vasalis. Zijn verzamelde essays zijn eveneens bij de uitgeverij Liverse uitgekomen.