Roos Vlogman (1992) is afgestudeerd aan de opleiding Creative Writing. In 2016 won zij de juryprijs bij de schrijfwedstrijd Write Now! Ze schrijft columns, verhalen en gedichten voor o.a. Trouw, De Gids, de Optimist en Passionate Platform. Het afgelopen jaar nam ze deel aan het Slow Writing Lab, een talentontwikkelingstraject van het Nederlands Letterenfonds, waarvoor ze in november een maand in Zuid-Afrika is geweest om aan haar poëziedebuut te werken.
Je deed de opleiding Creative Writing. Wat heb je daar vooral geleerd?
Ik heb het idee dat ik nu pas weet wat ik wil schrijven. Wat ik leerde op Creative Writing is snel en veel werk maken. Daarna ben ik niet per se een goede schrijver, maar mijn ontwikkeling is wel sneller gegaan dan die van schrijvers die zich autonoom hebben ontwikkeld – puur om het feit dat zij het naast hun studie of werk moesten doen en ik er elke dag mee bezig kon zijn. Toen ik begon aan de opleiding dacht ik dat ik iets had bereikt als ik klaar was, maar ik heb het idee dat ik nu weer opnieuw begin, net zoals ik, naarmate ik ouder word, me realiseer hoe jong ik eigenlijk ben.
Van tevoren stond een aantal schrijvers terughoudend tegenover de opleiding Creative Writing omdat je schrijven niet zou kunnen leren. Dat vind ik een arrogante gedachte. Je kunt bijna alles leren, als je er voor open staat en bereid bent er vaak aan te werken. Leren gaat geleidelijk; ik heb meer taalgevoel gekregen, meer oog voor wat teveel of te weinig informatie is in een verhaal; ik heb mijn eigen smaak leren kennen en mijn terugkerende thema’s.
Je werk getuigt in ieder geval van scherpe observering. Is schrijven dat ook: toekijken?
Toen ik vijf jaar geleden begon met schrijven, dacht ik wel dat schrijven toekijken was. Maar alleen maar toekijken resulteert in verhalen waarin de personages ook alleen maar toekijken. Mijn eerste verhalen waren verhalen over mensen die contact wilden maken, maar nooit de eerste stap zetten en alleen maar afwachtten tot er contact met hen werd gemaakt. Mensen die andere mensen volgden, bekeken, en weer naar huis gingen. Ik ging me met mijn eigen personages vervelen omdat ze niets durfden.
Pas toen ik me een beetje in de wereld ging mengen, nieuwe dingen probeerde, gingen mijn personages ook contact met anderen maken.
Als ik wil schrijven over een actief personage, dan wil ik ergens uit kunnen putten. Dan wil ik zelf initiatief genomen hebben, voor mezelf zijn opgekomen, boos geworden zijn, of hebben gehuild in het gezelschap van iemand waarbij ik dat eng vond.
Ken je schaamte? Of kun je over alles schrijven?
Schaamte is iets waar ik me vaak door heb laten leiden, het is moeilijk om ervan af te komen. In een poging die schaamte op zich, en die schaamte in relatie tot mezelf te duiden, begon ik vorig jaar een onderzoek naar zelfhulpliteratuur. Uit dat onderzoek ontstonden de ‘zelfhulpgedichten’ en schreef ik een viertal columns voor Trouw over mijn leeservaringen. Wat ik leerde is dat je niet over je schaamte heen komt door het te categoriseren of door er veel informatie over te verzamelen. Wat helpt is er niet bang voor zijn, wel nieuwe dingen proberen.
Ik denk niet dat schaamte me ervan weerhoudt om over een bepaald onderwerp te schrijven, maar soms houdt het me tegen om überhaupt te schrijven.
Ik heb een periode heel expliciete en lelijke seksscènes geschreven. Misschien omdat ik aan mezelf wilde bewijzen dat ik overal over durfde te schrijven, dat ik daarin verder durfde te gaan dan andere jonge schrijvers. Maar misschien ook wel omdat ik seksualiteit en de banaliteit, de mislukking die er vaak mee gepaard gaat, interessant vindt.
Het viel me op dat je bij je ‘zelfhulpgedichten’ in De Internetgids noten toevoegt ter verduidelijking van bepaalde termen. Dit toont een grote belezenheid en interesse aan en maakt het onderwerp serieuzer. Wanneer moet je humoristisch zijn en wanneer ernstig?
Zelfhulpliteratuur wint snel aan aandacht en populariteit, maar wordt maar door een bepaalde groep mensen echt serieus genomen. Ik ben via een aantal blogs in die zelfhulpwereld terecht gekomen, en besloot ook zelfhulpboeken te gaan lezen. Het fascineerde me, omdat ik er veel meer aan had dan ik wilde toegeven en ik niet wist waar ik mijn scepticisme moest laten. Die ironie of die humor, heeft zich vertaald in de noten en titels van mijn ‘zelfhulpgedichten’. Jij vindt dat de voetnoten mijn werk serieuzer maken, maar voor mij maken ze het onderwerp juist lichter. Poëzie wordt zo een manier om de draak te steken met mezelf, en de zwaarte die ik mezelf soms opleg. Ik denk dat een goed gedicht altijd iets humoristisch en iets ernstigs in zich draagt.
Houd je rekening met een publiek?
De kwaliteit van een stuk wordt beter als je weet dat iemand het gaat lezen, zoals je optreden beter wordt als er meer mensen in de zaal zitten dan alleen je moeder en je verkering.
Ik ben de laatste tijd mijn eigen graadmeter geworden: ik ben gaan schrijven wat ik zelf wil lezen. Vooral op mijn opleiding ben ik bezig geweest met wat een docent verwachtte, hoe ik het hoogste cijfer kon halen. Nu probeer ik dingen waarvan ik bij een ander zou zeggen: dat is supergaaf, ik wou dat ik zo kon schrijven. Ik probeer mezelf een beetje aan te moedigen.
Door gedichten te maken vanuit een zelfhulpboek, of vanuit een Viva-forum, vind ik plezier in schrijven. Ik wil dat plezier in mijn gedichten terug kunnen lezen.
Wat zijn je toekomstplannen?
Op dit moment ben ik met een aantal uitgeverijen in gesprek over mijn eerste poëziebundel. Afgelopen november ben ik een maand in Zuid-Afrika geweest en heb daar geschreven aan die bundel. Het gaat over (on)afhankelijkheid, macht en overgave, vrouwelijkheid en mannelijkheid, lelijke seks ook binnen een relatie. Ik hoop dat mijn eerste bundel over twee jaar in de winkel ligt. Ik schrijf niet snel, ik heb veel tijd nodig om op te starten, dus toegeven dat ik iets binnen twee jaar af wil hebben, is al een grote stap.
Interview Alja Spaan