Het nieuwe land
Ik werd wakker in een nieuw landschap
met paarse vogels, groene bloemen en giftige vlinders.
Ik hoorde het zingen van de beekjes
milkshake waarin vissen naar de bodem zonken,
in de verte rezen bergen balkenbrij op
uit een zee van vlokkige melkwei,
ik zag schapenweitjes waar gebraden haantjes
te pletter vlogen tegen gsm-masten.
In de bergen vielen gezelschappen naar beneden
en ik zag je tanden
lang en hard als pantserwagens.
In dit nieuwe land
dat wij samen betraden
mocht ik niets meer voelen,
ik moest alles leuk vinden en super
en o nergens zag ik mensen,
nergens mensen meer
om lief te hebben.
Vrijdagochtend
Ik ben naar de wc gegaan, trillend van woede,
om een gedicht te schrijven.
Beneden mij zie ik mijn schoenen,
mijn gespreide knieën,
alsof ik het leven moet schenken aan een monster.
Het voelt goed een pen vast te houden
op deze plek,
alsof ik een wapen heb.
De wc is een riante wellnessruimte met watergeluiden,
geflankeerd door engelen van brons.
Hier vecht ik in het geheim tegen de Cloud,
waar al mijn bestanden in verdwenen zijn.
Ik vraag me af hoe vaak mijn collega’s
naar de wc gaan om te vloeken,
uiting te geven aan dwanghandelingen,
of vijf minuten lang hysterisch te huilen,
vervolgens door te spoelen.
Zondagochtend
De hele lege dag
staat de auto achter het huis te wachten.
Morgen moet ik naar kantoor om deze tijd.
De auto staat klaar.
Hij wacht op mij.
Mijn vriendin verbiedt mij aan morgen te denken.
Vandaag ben je vrij.
Deze vrijheid, deze hele dag van vrijheid
is mij contractueel toegekend.
Ik zou heel even in de auto kunnen gaan zitten.
Op het koele leer. En de radio aanzetten.
Om te voelen hoe het is naar mijn werk te rijden,
zonder dat ik naar mijn werk rijd.
Ik voer mijn plan uit.
Dit is nochtans waar ik recht op heb.
Dit is vrijheid.
Ik streel het stuur, draai het raampje open.
Wacht een uur.
1.
Het donker is zacht en leeg en geweldloos.
Schoensmeerzwart, zo dik dat je het snijden kunt.
De mond openen om een hap te nemen
van het schemerlicht dat door een spleet komt.
Proberen het te drinken, in het donker opgevouwen.
De hele dag. De hele nacht. Zoeken naar
vlokjes havermout en voelen hoe je spieren branden.
Hoe je bloed dik wordt. Dromen over water.
Wakker worden en haaien zwemmen om je heen.
Je likt het droge ijzer van het slot.
Buiten wacht een draak. In de nacht is de dood.
En de dag is een flinterdun vliesje over de nacht, een laagje cellofaan
met het leven van een kind erop geprint.
Je steekt erdoorheen met een mes,
om te laten zien hoe dun het is, hoe ongeloofwaardig.
In je eigen plas liggen. Je eigen uitwerpselen.
De stront over de muren smeren, omdat je niets anders kunt doen dan dat.
Fluisteren dat je een mes zult pakken
Het daglicht villen. De slacht.