LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Tsjêbbe Hettinga – Het vaderpaard – it faderpaard

28 jun, 2017

Een monument

door Hans Puper

Met het tweetalige Het vaderpaard / it faderpaard heeft Tsjêbbe Hettinga (1949 – 2013) het monument gekregen dat hij verdient. Alle bundels, het verspreid gepubliceerde en het ongepubliceerde werk zijn hierin bijeen gebracht, met uitzondering van de gedichten die hij samen met anderen heeft geschreven. Daarnaast hebben de bezorgers en vertalers een verantwoording opgenomen, de gedichten van aantekeningen voorzien en vindplaatsen van de gedichten opgenomen. Ook bevat de bundel een biografische schets en uiteraard een inhoudsopgave. Daarmee is deze uitgave ook van zeer grote waarde voor nader wetenschappelijk onderzoek. En, last but not least, het boek is prachtig vormgegeven.

Het jeugdwerk, de nagelaten gedichten en de postume bundel De ring van Gyges zijn vertaald door Benno Barnard in samenwerking met Tsead Bruinja en Teake Oppewal. Op een paar gedichten na vertaalde Barnard het overige werk samen met Tsjêbbe Hettinga zelf. In de verantwoording lezen we hierover het volgende: ‘Hettinga maakte letterlijke vertalingen, die Barnard vervolgens bewerkte, waarna Hettinga de poëtische vertalingen van commentaar voorzag, et cetera – tot hij het resultaat van de gezamenlijke inspanningen bevredigend genoeg vond om het te autoriseren.’ Deze vertalingen zijn dan ook het mooist. Het drietal Barnard, Bruinja en Oppewal moest soms een keuze maken uit meerdere mogelijkheden; alleen Hettinga had hun kunnen vertellen welke hij de beste vond. Maar ook deze vertalingen doen heel natuurlijk aan.

Omdat de meeste lezers van deze recensie het Fries niet machtig zijn, gebruik ik de vertalingen.

Het eerste wat opvalt is de enorme vormenrijkdom in zijn werk. Er zijn ook opvallende constanten: de ruimte van het Friese land, de wolken, de zee, de vogels, het vee – inclusief de paarden – , de onherroepelijke voortgang van de tijd en de vergeefse pogingen die stil te zetten, dood, liefde, en dan nog ben ik onvolledig. In zijn eerste gepubliceerde gedicht, ‘De tijd staat niet stil’ (1968) zie je die tegenstelling tussen stilstand en de voortschrijdende tijd al. Goed is het niet, maar dat doet hier niet ter zake. Een ik-figuur bezoekt het graf van zijn vader, die al vijf jaar dood is. Met de zegswijze ‘De tijd staat niet stil’ heeft hij niet veel, ‘Want ik leef vandaag-de-dag / Met mijn vader / Al is hij al vijf jaar dood’. Hij bidt voor hem en als hij zijn ogen opent ‘Staat op de witte grafsteen: 1963 / Dan moet ik wel bekennen / De tijd staat niet stil’. Ook het cyclische dat je in veel van zijn werk ziet, vind je al in het eerste gedicht: de laatste regel ‘De tijd staat niet stil’ is gelijk aan de eerste. (Uiteraard associeer je dit gedicht met ‘Het vaderpaard’, de magistrale ode aan Hettinga’s eigen vader, die in 1993 overleed. Wat een onvoorstelbaar verschil in kwaliteit!).
En al vanaf het begin zie je zijn prachtige beelden. Zo begint de lente ‘als het ijs de zon / niet meer dragen kan’. Deze regels staan in zijn eerste bundel, In dit land, die hij in 1973 samen met Jelle Kaspersma in eigen beheer uitgaf. Kaspersma zorgde voor de tekeningen; de bundel was handgeschreven, net als de tweede. Ze namen zelfgemaakte advertenties op in dezelfde stijl en hielden geld over aan de uitgave. Prachtig.

De gedichten uit de eerste drie bundels (1973, 1974 en 1975) zijn merendeels kort:

TIJD

gisteren
het vandaag
van morgen
schudt van nee:
het leven
is geen
telmachine

(Uit: In dit land)

Hettinga is dan nog niet de grote dichter die hij later werd. In 1981 verscheen zijn vierde bundel, Tussen de bedrijven door is ouderdom. In de tussenliggende jaren heeft hij een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt, vooral wat de vorm betreft. Er is veel variatie: over het algemeen zijn de gedichten langer, soms heel strak van vorm, soms losser en altijd ritmisch – iets waarin hij gaandeweg de onbetwiste meester wordt en niet alleen in Friesland.
Soms stoort de stapeling van metaforen mij:

het blinde bloed van de stille hartstocht stroomt
als jaren door de eeuwen in gesloten geslachten
die slingerplantend hun twijgen door de tijd heen vlechten

generaties zichtbaar als seizoenen van vlees en bot
reizen door die tijd in de trage karavaan van het bestaan.

(Gedicht 4 uit de reeks ‘Zevenmaal rond een centrum’).

Maar meestal geniet ik. Zo toont de dichter zich in het proza-achtige gedicht ‘Blinde vondsten’ een volbloed romanticus, zonder zijn relativeringsvermogen te verliezen. Het beeld dat hij van de ideale geliefde heeft, komt een aantal keren hard in aanraking met de werkelijkheid. De dichter vraagt zich af of hij wel aan het gedicht moet beginnen, ‘want beschrijven kan ik je niet’. Dan volgt er een aantal momenten waarop hij haar meende te zien: in Leeuwarden, op een ‘sneeuwjachtzaterdag aan de stille kant / van de kerstdrukke nieuwestad’ bijvoorbeeld, hij was verrukt, maar, schrijft hij: ‘onthutst bleef ik stokstijf staan bij de alles brekende ontdekking / dat jij een ander was niet van mij weten wilde en doorliep’. Andere keren ziet hij haar in bus van Heerenveen naar Drachten, als hij staat te liften in Almelo, in een kroeg in Stavoren, maar gaandeweg komt hij tot de overtuiging dat zijn liefde onvindbaar ver zal blijven, de droom legt het af tegen de werkelijkheid: ‘[ … ] ik moet van je afblijven omdat ik je niet kan beklijven / nu ik de gevaren van de vernuftige geest gewaarword.’ Een twintigste-eeuwse Piet Paaltjens, met iets meer reislust.

Je kunt het  niet over Tsjêbbe Hettinga hebben zonder zijn voordrachten erbij te betrekken. Iedereen die hem heeft gezien en gehoord was onder de indruk, ook in het buitenland. Dat het Fries door de overgrote meerderheid niet werd verstaan, deed in dit geval niet ter zake. Hij hypnotiseerde het publiek met zijn stem, zijn ritmiek met lang aangehouden klinkers, zijn alliteraties, assonanties en binnenrijm. Neem bijvoorbeeld ‘Het Wijckeler Hop’, de naam van een deel van het Slotermeer. Degenen die Hettinga nog nooit hebben gehoord, kunnen het best eerst naar zijn voordracht luisteren en daarna, op dezelfde pagina van de site, het gedicht in beide talen lezen – liefst twee keer. (Laat u zich bij het luisteren niet misleiden door de lange pauzes tussen de tekstgedeelten, het gedicht heeft drie delen). Het staat in de bundel Vreemde kusten die in 1995 afzonderlijk is verschenen, maar in deze bundel is opgenomen als afdeling van Onder zeevogels De kust (1992). Er werd  een CD bijgeleverd: De foardrachten.
De voordracht fascineert mij nog steeds, niet in het minst door Hettinga’s stem. Wat gebeurt hier? Het is een verhaal, maar wat voor één? Een sage? Een weemoedige geschiedenis? Word ik meegenomen naar andere tijden? Maar dan herken ik woorden en frasen: er rijdt een Mercedes, ik hoor over een diesel van een vakantieboot, een sleepboot, blues, evergreens. Genoeg om me veel langer bezig te houden dan de duur van de voordracht: ik maak mijn eigen verhaal.
En dan léés je het gedicht. Zelden zag ik het onherroepelijk verloop van de tijd tegenover het altijd blijvende op zo’n natuurlijke manier tegenover elkaar gezet. Een voorbeeld, uit het tweede deel:

Tijd, in de vorm van kieviten die als ik
En andere dieren geen raad weten
Met de stilte op deze zoele middag,
Vliegt, en het geluid van mannetje noch
Wijfje is veranderd sinds het kind holde,
Naar wat in ons onbewegelijk is,
( … )
Eeuwigheid: een snotjongen met een jampot.

En tussendoor het leven, het onvervulbare, de liefde. De eerste regels zijn onvergetelijk: ‘En weer op de vlucht voor de lekkende kraan / Van het verdriet, met een dorst in de keel / Van iets dat nooit te verslaan zal zijn’. En aan het slot de subtiele omkering die de eeuwige cyclus van het ondraaglijke verlangen en de vlucht ervoor rondmaakt: ‘Een beeld van een vrouw steekt de kop op, en dorst. / Driftig geeft het hart de maag zijn benen, / En weer op de vlucht naar de lekkende kraan / Van het vertier, valt, koel, de eerste drup.’
Hettinga is niet alleen vertaald in het Nederlands, maar ook in het Engels, Duits, Frans en Spaans. Volkomen terecht: hij was een groot dichter.

Er valt over zijn verzamelde gedichten nog veel meer te zeggen, over zijn laatste bundel De ring van Gyges bijvoorbeeld. Die bleek op de harde schijf van zijn computer te staan: vijf nieuwe en zes eerder gepubliceerde gedichten, waaronder ‘Kleine jongen’ (‘Lytse jonge’), een hoogtepunt op Poetry International 2001. Hij schreef ‘dit gedicht ter gelegenheid van de manifestatie Simmer 2000, toen veel geëmigreerde Friezen ‘it Heitelân’ bezochten.’ (Aantekeningen, p. 774). Of, natuurlijk, de ode aan zijn in 1993 overleden vader, over het vaderpaard, de schitterende hengst, de absolute leider met ‘een diep dierlijk briesen, dat zich ogenblikkelijk paart / Aan het grage vragen van de weelderige merries / In de holle schuur van de lente ( … )’. De bezorgers citeerden op het achterplat terecht de indrukwekkende laatste vier regels:

Laat de roemers der ijdelheid geen kwelling voor de geest zijn,
Laat het lachen niet aan een ander over, het huilen
Ook niet; laat komen, tot slot, de stilte, de nacht, de droom, en
Laat daarin diegenen binnen die zochten, naar het licht.

En dan heb ik het nog niet gehad over de motoren die als eigentijdse paarden door gedichten rijden. Ook zij hebben een vaderpaard: de Harley Davidson. En over het mythische karakter van veel gedichten heb ik ook niets gezegd. Ik verwijs graag naar de site over Tsjêbbe Hettinga . En naar het boek zelf, natuurlijk. Wat was die man goed.

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...