Lekkere poëzie met bittere nasmaak
door Hans Franse
De hier te bespreken bundel vind ik er niet mooi uitzien: een blauw omslag, zwarte strepen, afwisselend witte en zwarte letters en behalve titel en auteur (een ondertitel is haast niet te vinden) ook nog een citaat van Adriaan van Dis: ‘Dat er nog niveau en hoop is voor ons taalgebied bewijst R.A. Basart met zijn lichtvoetige proza en poëzie, waarin een vrolijke slechtheid overheerst’. Ik vraag me af of de grafische ontwerpers , ‘Dog and Pony’, de teksten gelezen hebben en wellicht ervan uitgingen dat bij een bundel ‘light verse’ een wat licht aandoend omslag hoort. Jammer, want deze bundel is zo veel meer dan een verzameling ‘light verse’, namelijk een bundel poëzie die met veel vakmanschap is geschreven, soms zelfs met bijna sierlijke virtuositeit waaruit eveneens een voorname literaire eruditie blijkt met als overheersend gevoel een relativerende ironie, die in de ‘laatste gedichten’ de kracht lijkt om de melancholie meester te worden. De titel Zingend naar huis krijgt dan een diepere betekenis. Niet dat ik niet gelachen heb, soms zelf geschaterd, maar het geheel is meer dan een geheel van poëtische grappen.
De bundel bevat gedichten uit Basarts eerste veelbelovende bundel Oranjebal (1975), uit De gezonde apotheek (1977) en ook een afdeling ‘Laatste gedichten’, die, als ik het goed lees, wat ernstiger van toon zijn. Is de dichter met deze soms venijnige poëzie zingend op weg naar dat huis waar we allemaal naar op weg gaan als de eindigheid van het bestaan zich aankondigt?
Basart moet poëzie uit onze en internationale literatuur kennen en verwerken: hij geeft er ironisch commentaar op, zonder dat het direct pastiches zijn. Zo vinden we op p. 12 een gedicht ‘Dood van een heer’ (uit: Oranjebal), dat de moeite waard is om in zijn geheel te citeren:
Zoals een scheepje in een fles
(wel op je plaats maar toch niet
thuis) zo zit je roerloos in de
recreatiezaal. Het late licht valt op
de rooshof, waar d’Iraanse tuin-
man, loten snoeiend, opschrikt
van de bel voor ’t avondbrood.
En voor je denkt: het is zover
staat hij er al, precies op plaats
en tijd. Glimlachend duwt hij
je rolstoel voort, je kunt
net de witgeworden tuinman
groeten; je laatste haar
omhoog gekamd over het dorre
schedelveld, wuift mee.
Ik denk dat P.N. van Eijck dit commentaar op ‘De tuinman en de dood’ met veel plezier zou lezen, mede door de melancholieke ondertoon van het gedicht. Dat het gedicht ‘Schuim en Asch’ naar Slauerhoff verwijst is logisch. Slauerhoff sluit zijn nostalgische gedicht ‘Het einde’ (hij heeft gevaren ‘Waar zelfs de Cunha en Sint-Heleen / Niet boren door de kimmen heen) af door over het trekken van het verlangen (het ‘onstilbaar wee’) te schrijven ‘..voel ik het trekken als een eb /naar het verre, vaste bruine land…./ Nu weet ik: nergens vind ik vree, / Op aarde niet en niet op zee, / Pas aan die laatste smalle ree / Van hout in zand.’ Tot zover onze poète maudit. Basart moet veel van dit gedicht houden, misschien wekte het emoties bij hem op, die je dan kunt beheersen door ze te relativeren. ‘Geen verre, vaste, bruine kroeg, / Geen houten vloer met zand… // Maar nu gestopt met varen, / Trekt een onstilbaar wee / Hem als een eb naar het café / En aan die laatste smalle ree / Verzuipt hij inde klare’.
In ‘Een nieuwe dag’ (p. 20) passeren regels van Jan Hanlo; in ‘De vreemdeling zeker’ komt Kloos voorbij met deze regels : ‘Nauw zichtbaar valt een meeuw horizontaal / mijn raam voorbij..’, terwijl een man aanbelt en met een oude schooltas in de hand vraagt of de dichter belang stelt in de bijbel. In ‘Samen oud’ op p. 43 passeert de 17e eeuwse Van Focquenbroch, de tragische dichter die zelfs met zijn ironie niet overleefde, terwijl ik bij ‘Jan kwam thuis’ (p. 64) onweerstaanbaar aan ‘Het kind en ik’ van Nijhoff moest denken, een dichter met wie Basart zijn gebruik van het gewone ‘ondichterlijke’ woord deelt. Het is een leuk intellectueel spelletje te herkennen welke dichter wordt becommentarieerd; eigenlijk zou de uitgeverij een prijs moeten uitloven voor diegene die elke verwijzing goed heeft.
Ik herken toch in deze bundel een diepe melancholie die angsten verhult door ironie en relativering en dat op een zeer subtiele manier. Lees dit gedichtje eens
Omne animal
Wat meer beangstigt dan:
ik zal er niet meer zijn, is
de gedachte: alles gaat dood-
gewoon door, zei zij, droogde
haar navel, gaapte, wond
de wekker op.
Er is sprake van een gedachte die ‘beangstigt’; door een enjambement te gebruiken bij dood-gewoon, krijgt het woord ‘dood’ weliswaar een klein accent, maar wordt het toch niet benadrukt. In het ‘triviale’ slot wordt de tijd weer verlengd, maar de boodschap is duidelijk.
In het gedicht ‘De kamer’ op p. 63 is dat gevoel nog explicieter: ‘De vrienden buigen zich. / U ziet uw vrienden over u // gebogen. U sluit uw ogen voor de / dood in hun ogen /.’ Ook hier werkt het enjambement. Er zijn talloze voorbeelden van dit soort zuchten.
Ik heb geprobeerd de gedichten van Dante Alighieri, Guido Mainardi en Guido Cavalcanti op te zoeken om een oordeel over de vertalingen te kunnen geven, maar had te weinig aanwijzingen. Daar Basart onder zijn vertalingen aangeeft dat ze ‘naar’ een auteur zijn, vermoed ik dat deze teksten niet een getrouwe vertaling bieden, maar dat het ook hier om commentaar op de inhoud zou kunnen gaan.
Samenvattend: gedichten die op ‘light verse’ lijken maar voortkomen uit een relativerende levenshouding en getuigen van een perfect meesterschap over de taal. De dichter geeft blijk van een gevoel voor ironie dat wellicht angsten verkleint. Het is een erudiete bundel waaraan ook veel intellectueel plezier te beleven valt. Het zijn ‘Snikken en grimlachjes’ als bij de 19e eeuwse met zijn romantisch gevoel worstelende Piet Paaltjens.
Ik hoop dat Basart geen ‘worgengel’ heeft (zie de studie van Rob Nieuwenhuijs over de angsten van Francois Haverschmidt = Piet Paaltjens), maar dat hij nog veel van deze verrukkelijke poëzie mag schrijven.
***
R.A. Basart werd geboren in 1946. Hij schreef dichtbundels en prozawerken. Voor zijn eerste bundel, Oranjebal (1975), kreeg hij een aanmoedigingsprijs. De jury zag een grote belofte in hem, maar hij wilde zijn leraarschap (Basart was leraar Nederlands) niet opgeven. Verder verschenen de bundels De gezonde apotheek (1977) en Zingend naar huis. Voorts werden twee romans van hem gepubliceerd: ‘De laatste lach’ uit 1997 en ‘De verzoening’ uit 2016 die door L.H. Wiener werd gepresenteerd met een mooie, analyserende toespraak.