Prachtige rompslomp van woorden
door Ernst Jan Peters
De Efteling in volslagen duister, als de vele bezoekers huiswaarts zijn gekeerd en niemand meer in de rij staat. Is dat de Nachtefteling, of is het meer een heel ander soort pretpark waar duistere sprookjes de inspiratie zijn geweest? Maar zijn de bestaande sprookjes niet al duister genoeg? In de brief die de bundel afsluit, geschreven door ‘Martinus’ Benders op Camping ‘De Zwarte Bergen’, lezen we over de ambitie om een Nachtefteling te starten en rendabel te maken: ‘Nacht na dag na nacht zat ik te peinzen over hoe ik deze Nachtefteling zou gaan scheppen, en hoe ik er alle dichters van Nederland een baan in zou verschaffen. (…) Een plek waar al het groteske en buitenissige de ruimte krijgt, hier ga ik hem bouwen, hier in De Zwarte Bergen. En deze bundel dient u dan maar te beschouwen als een nietszeggende voorbode op de verwezenlijking, als een eerste, kleine verkenning.’
Hij is er weer, de dichter/grappenmaker, waarbij je niet goed weet wat ernst is en wat een grap. Albert Hagenaars beschreef in een recensie over Martijn Benders’ bundel Lippenspook de dichter als: ‘nar en jongleur ineen’. Dat is een gevaarlijk compliment. Nar en jongleur. Clown én acrobaat. Zowel Bassie als Adriaan. Tijdens het Tuinfeest in Deventer zag ik Benders optreden met naast hem een lange man in een regenjas die op gezette tijden iets in de microfoon mocht roepen. Het leek op VPRO-kindertelevisie in zijn beste jaren, maar het boeide mij niet, en ook niet toen er werd overgeschakeld naar het zingen van simpele kreten. Benders zoekt het experiment, de absurde vorm, maar ik haakte af omdat het voor mij te ver af staat van de essentie van poëzie, zoals Benders dat in de brief zelf aanduidt: ‘Je buiten de tijd zetten, een fractie van een seconde maar.’ Die gekkigheid trekt je heel hard de tijd in.
Clown en acrobaat. Hier schuilt gevaar voor de dichter: zoveel aandacht voor de humor in zijn werk en zijn uitzonderlijke taalvaardigheden is vooral aandacht voor de vorm. Maar veel vorm verstopt de inhoud en verhult ook het gebrek aan inhoud. Dat gevaar heeft Benders kunstig afgewend in Nachtefteling. De nieuwe bundel is allesbehalve een ‘nietszeggende voorbode’, er zit veel inhoud en gelaagdheid in de gedichten.
De bundel bestaat uit drie onderdelen: NOKS, ELPH en TOELINK. Het eerste deel bestaat uit 16 gedichten die onderling samenhang vertonen, het tweede deel is één groot gedicht en het laatste bevat 20 uiteenlopende gedichten die als een soort toegift zijn toegevoegd.
ELPH is te lezen als een zwarte variant op Gorters Mei, en is daarmee de hoofdattractie van de Nachtefteling. Er is sprake van een monster dat door een piepklein gaatje naar buiten kan kijken, waarna we een uitvoerige beschrijving krijgen van wat het allemaal niet kan zien. Lieflijke beschrijvingen van de natuur met subtiele verwijzingen naar dood en oorlog: ‘de pierlala van de wind’, de ‘torpedojager van een gele narcis’. De verwijzing naar Gorter is expliciet: ‘Het gortert door de eeuwige goot, waar dit gedicht opgekrast staat.’ Maar in die eeuwige goot treffen we ook Guido Gezelle ‘op het nulleke van de horizon’, ‘op het noerke van de horizon’ en Paul van Ostaijen als wolkenformaties worden getekend met het woord ‘wolk’. En dan aan het slot zijn we terug bij het monster:
(…)
Maar niets ziet monster
door dit piepkleine gaatje,
door het vizier Gods,
de hemel niet en niet het nulleke van de zee.
Het ziet alleen jou. En mij.
En het heeft tijd noch kogels meer.
Heb meelij met ons, Lieve Heer.
Dat is toch wel een belevenis waar je de lange wachttijden in de Nachtefteling voor wil trotseren? En als je de ervaring wil herbeleven, ga je gewoon nog een keer, gewoon weer achteraan sluiten.
Waarin schuilt dat veelgeprezen jongleerwerk van Martijn Benders? Benders (nomen est omen) buigt betekenissen zo dat woorden opeens meer betekenen, er komen veel nieuwe woorden in zijn gedichten, maar dat lijken hele gewone, heel vaak gebruikte woorden. Wat te denken van lieden die ‘ogelen naar wiffels’. Je voelt meteen aan dat er een penetrante stank om dat soort types hangt. In het gedicht ‘Wicht’ denk je even dat de titel verwijst naar een jong onschuldig meisje en misschien doet het dat ook, maar misschien ook weer niet of misschien is het een homoniem. Het werkwoord ‘wichten’ heeft vast verwantschap met wegen, wachten, wiegen en het voelt net zo vertrouwd als ‘dorven’ aan het graf.
Wicht
Argwanend knispert grint onder haar voeten,
Wanneer zij het graf van haar vader bezoekt.
Ze heeft een goudgele orchidee en in haar sproeten
tekent zich een ander gezicht, dat alleen hem is.
Zo dorven zich de dochters aan onze graven, vaders.
Alle verlokking bedacht in het wilde steen.
De ogenblikken graven in, op de bottenradar
wicht het goudgeel licht zijn orchidee.
En zo staan we even een paar seconden buiten de tijd. Door de nauwkeurig geregisseerde ‘rompslomp van woorden’ die ons verblijf zeer aangenaam maakt in Martijn Benders’ Nachtefteling zoals het door de dichter ontworpen omslag het presenteert. Nergens de neiging om de bundel in de mond van Holle Bolle Gijs te mikken. Als dit de voorbode is, ben ik erg benieuwd hoe het poëziepretpark zelf uitpakt.
***
Martijn Benders (1971) debuteerde in 2008 met de bundel Karavanseria, die genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs. Nachtefteling is zijn zevende bundel.