door Inge Boulonois
Meander Klassieker 216
Met de bespreking van ‘Ochtend in de tuin’ van Elly de Waard vieren we een bijzonder jubileum. Het is de 25e bijdrage van Inge Boulonois aan de Klassiekers. In 2005 en 2006 stormde zij onze kolommen binnen met maar liefst zes besprekingen per jaar. Daarna bleef ze gestaag één à twee bijdragen per jaar aanbieden. Zij weet daarin telkens weer met kennis van zaken haar liefde voor een gedicht en voor de poëzie in het algemeen op de lezer over te brengen. Mooi detail: haar aandacht verdeelt ze gelijkelijk over dichters (13) en dichteressen (12).
_
Ochtend in de tuin, mijn ogen
tranen van het opstaan
Naar het mooie dat ik zien wil
moet ik haast raden
_
Het is maar klein verdriet
dat meekomt, kleine tegenslagen
Misschien van gisteren pas
of enkele dagen
_
Maar het draagt wel onvermijdelijk
de herinnering aan pijnlijk
grote dingen, soms nog uit
een ver verleden, in zich
_
Het geleefde is één geheel
dat ouder wordend steeds
bepaalder raakt, als een gedicht
waarvan de laatste regel nadert
_
_
Elly de Waard (1940)
_
Uit: In die tijd die (2016)
Uitgever: De Harmonie
_
Het eerste dat me treft in In die tijd die, de laatste bundel van Elly de Waard (Bergen (NH), 1940), is de helderheid van taal. Vanaf haar dichterlijk debuut in 1978 heeft ze stelling genomen tegen de invloed van de Vijftigers. Ze brak een lans voor de lyrische poëzie, die op directe wijze uiting aan gevoelens geeft. Jarenlang schreef ze over popmuziek, ze vond dat de emotionaliteit daarvan in poëzie moest doorklinken. Haar gedichten zijn relatief open en vormen als zodanig een aangename pleisterplaats in het poëzielandschap van nu.
Aardig wat jonge dichters weten zich niet los te weken van de dominante trend en schotelen de lezer vol enthousiasme onthechte observaties en indrukken van de omringende werkelijkheid voor. De grenzen van betekenis en samenhang lijken nog steeds te moeten worden opgerekt.
Met een Natureingang ‘Ochtend in de tuin’ – tevens de titel – begint het gedicht. Zo’n natuurevocatie maakt vaak deel uit van een locus amoenus, i.e. de literaire beschrijving van een lieflijk, geïdealiseerd toevluchtsoord.
Na de komma achter ‘tuin’ volgt ‘mijn ogen’. Dan, enjamberend, ‘tranen van het opstaan’. Al zijn tranende ogen buiten, vooral ‘s morgens door koude lucht en wind, een vrij normaal verschijnsel, ze doen afbreuk aan de lieflijkheid: ze duiden immers primair op verdriet. Het lyrisch ik is in regel 3 en 4 teleurgesteld omdat het mooie dat ze zien wil op dat moment wazig is.
We lezen de tuin, met het lidwoord van bepaaldheid. Omdat Elly de Waard Noord-Hollandse is en zowel haar geboorteplaats als haar huidige woonplaats Egmond-Binnen vlakbij de kust liggen, moet ik aan Gorters ’de tuin van Holland’ denken, het vruchtbare land achter de Hollandse duinen. Dit autobiografisch gedicht gaat over het Vogelwater, het op viereneenhalve hectare grond liggende landhuis waarin de dichteres inmiddels vierenveertig jaar woont.
Van origine werd het in 1891 als jachthuis gebouwd. In 1973 betrok zij het samen met haar partner dichter-schilder Chris J. van Geel, die ontijdig, het jaar erna, overleed. Tegenwoordig bewoont ze het met haar echtgenote Marijke Weijters. Elly de Waard schreef een ode aan het huis en de omgeving: Vogelwater. Domein van dichters (De Harmonie, 2012); Frederique Masselink-Van Rijn legde de ambiance in sfeervolle foto’s vast.
Na ’raden’, het laatste woord van strofe 1, volgt een witregel, typografisch en visueel een lege plek, een adempauze. Dikwijls volgt na zo’n regel een inhoudelijke verandering. Hier maakt de dichteres een logische gedachtesprong. Ze associeert de tranen door de buitenlucht, zo onthult de tweede strofe, met ‘klein’ verdriet, met geringe tegenslagen. ‘Misschien van gisteren pas / of enkele dagen’, een elliptische formulering waarin het woord ‘eerder’ aan het eind lijkt weggelaten. Die omissie geeft extra betekenis: niet uitsluitend slaat de zin nu op verdriet van gisteren en/of enkele dagen geleden maar ook op verdriet daarvoor dat langer dan een paar dagen duurde.
De witregel accentueert weer een verandering. Het klein verdriet herinnert haar aan groot verdriet, ‘soms nog uit een ver verleden’. Ik moet aan de bekende eerste regel van ‘Sotto voce’ van Vasalis denken: ‘zoveel soorten van verdriet’. Bij dat grote verdriet van Elly de Waard zit ongetwijfeld de ontijdige dood van Chris van Geel. Het leven wordt in strofe 2 en 3 voorgesteld als een reeks pijnlijke ervaringen en herinneringen.
Na een lege regel vindt er wederom een wending plaats: ‘Het geleefde is één geheel / dat ouder wordend steeds / bepaalder raakt, als een gedicht / waarvan de laatste regel nadert’. Het leven lijkt aanvankelijk dan wel te bestaan uit afzonderlijke gebeurtenissen en ervaringen, uiteindelijk is het toch een ononderbroken reis, een continuüm dat gaandeweg steeds meer vast komt te liggen. Het gedicht als metafoor voor het leven, met een begin en onvermijdelijk eind. Zo komt de dichteres uit bij de gedachte aan de dood, door romancier Michel Houellebecq zo treffend une sorte de bruit de fond (letterlijk: achtergrondruis)genoemd.
Strofegewijs voert de dichteres ons van een ochtend in haar tuin, het eerste deel van een dag, naar de gedachte aan de laatste fase van het leven, het onontkoombare eindstation. Het lyrisch subject komt enkel en alleen in de eerste strofe voor. Aansluitend wordt er meer op afstand gemijmerd, de tekst wordt onpersoonlijker en tegelijk algemener. De particuliere waarneming op een bepaalde tijd en plaats groeit uit tot een algemene, universele ervaring.
Ik moet de formele kenmerken nog noemen. ‘Ochtend in de tuin’ telt vier strofen van vier regels; de regellengte varieert. Strofe 1 begint met een trochee, strofe 2 met een jambe. Het gedicht heeft geen vast metrum; het is een vrij vers. Het klinkt ritmisch en staat in de praesens. Vooral de lange a-klank, die altijd ietwat klagerig aandoet, valt op. Vorm en vent sluiten daardoor prachtig bij elkaar aan. Regel 2 en 4 van de tweede strofe (tegenslagen / dagen) rijmen op het eind alsof ze beklemtonen dat bij dagen ook tegenslagen horen. In de derde strofe benadrukken de enjambementen – met een assonerende ij – bij ‘onvermijdelijk’ resp. ‘pijnlijk’ de onvermijdelijke pijn die inherent aan het leven is.
De interpunctie frappeert. In ‘Ochtend in de tuin’ én in de hele bundel komen wel hoofdletters maar geen punten voor. Het valt me op dat de dichteres op haar blog de ene keer wel en de andere keer geen punt gebruikt. Ook in De zon is vrouwelijk. Een keuze uit de gedichten (Rainbow/De Harmonie, 2008) is dat het geval. Ik vroeg haar naar de reden. Ze antwoordde:
‘Door mijn hele oeuvre heen zit daar nogal verschil in, maar ik kan je verzekeren dat dat beslist niet willekeurig is. Alleen kan het zo zijn dat ik dat per bundel anders voel. De laatste jaren – eigenlijk al sinds Eenzang, dus ik moet eigenlijk de laatste decennia zeggen – schrijf ik gedichten die open moeten blijven en dan kan ik geen punten gebruiken. Als er echter onduidelijkheid zou kunnen optreden over waar een nieuwe zin begint los ik dat op door toch een hoofdletter te gebruiken. Ik ben tegen moedwillige onduidelijkheid. Het gedicht moet zo duidelijk zijn als het is.’
(Cursiveringen van Elly de Waard.)
Met een strofe van Elly de Waards gedicht ‘Een echt huis’ uit De aarde, de aarde (De Harmonie, 2013) beëindig ik deze bespreking.
Hoe ouder het huis, hoe meer
echtheid het vergaart, hoe
meer er in gestorven is
hoe meer leven het bewaart
____
website van Elly de Waard
recensie van In die tijd die op Meander