LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Eugenio Montale – Finisterre

3 dec, 2017

Naar het einde der taal

door Hans Franse

Het vertalen van poëzie behoort tot het moeilijkste dat een vertaler kan ondernemen. Een tekst, lyrisch of bezwerend, geworteld in een andere cultuur met eigen linguïstische wetten en literaire codes overbrengen naar een andere taal met volstrekt andere taalkundige voorschriften, culturele codes en poëtische tradities, met behoud van de schoonheid en inhoud van het gedicht, is bijkans onmogelijk, tenzij de vertaler volledig in de huid en het hoofd van de dichter kruipt en diens tekst poëtisch herschept. Slaagt een vertaler daarin dan bereikt hij of zij twee belangrijke resultaten. Allereerst: de lezer kan kennis maken met een auteur uit een ander cultuurgebied, maar terzelfder tijd voegt de vertaling iets toe aan de poëtische schatkamer van het  eigen taalgebied. Je moet letten op betekenissen, dubbele bodems, kleur, specifieke gebruiken, aantal lettergrepen, versvormen et cetera. Je moet de taal door-en-door kennen en met die kennis gewapend je verplaatsen in de gedachtenwereld van de dichter. Vooruitlopend op de conclusie: ik denk dat Liesje Schreuders dat gedaan heeft: de 15 gedichten die tezamen de cyclus Finisterre van de Italiaanse dichter Eugenio Montale (Genua 1896 – Milaan 1981) vormen, zijn in het Nederlands goed leesbaar en leveren op zich heldere poëzie op. Als we kennisnemen van de inleiding die Cees Nooteboom geschreven heeft in dit boek, dan blijkt deze prestatie niet te onderschatten. Nooteboom noemt het werk : ‘een weerbarstig eiland, geheimzinnig, duister, moeilijk in door te dringen …. een gesloten denksysteem, dat zich verborgen heeft in schoonheid, dat betekenis suggereert’. Nooteboom stelt: ‘Er zijn codes die je niet kent, literaire citaten en toespelingen waar je je als niet-Italiaan niet van bewust bent’. Ik zou zeggen: ga er maar aan staan.

Mijn eigen ervaringen met de Italiaanse poëzie en vertalingen uit het Nederlands waar ik bij betrokken was leerden mij hoe moeilijk en zwaar vertalen is. Samen met een filoloog maakte ik mijn gedichten af in ‘echt’ Italiaans, mijn vertaling was bijna letterlijk, ik had het grote voorrecht met de vertaler mee te werken. Na een sessie waarin we zes regels deden waren we aan het einde van ons (neo)Latijn. Vertalen vanuit het Italiaans is misschien nog moeilijker omdat de taal synthetischer is dan het Nederlands, het klanksysteem anders. Het Nederlands is iets soepeler in zijn vormen en biedt vaak meer modale vrijheid, die je overigens niet altijd wilt, kunt of mag gebruiken.

Eugenio Montale werkte in de jaren dertig in Florence. Zonder zich expliciet uit te spreken in pamfletten weerspiegelen zijn gedichten de sombere tijd van voor de wereldoorlog. Hij behoorde tot de groep rondom het tijdschrift ‘Solaria’. Hij ontdekte Italo Svevo en werkte samen met Carlo Levi en Mario Praz. Hij was dichter, schrijver en muziekcriticus. Zijn eerste bundel, Ossi di seppia (Zeeschuim), verscheen in 1925, een maand na de publicatie van het Manifesto degli intellettuali antifascisti, opgesteld door Benedetto Crose, mede door Montale ondertekend. De tijden verhardden nadat Mussolini zich meer en meer op Hitler richtte. Montale ontwikkelde zich tot een der toonaangevende figuren in de antifascistische literaire wereld. Benoemd in Florence als archivaris, werd hij  in 1938 uit die functie ontslagen, juist ook omdat hij geen fascist was. Daarna werkte hij o.a. als vertaler van Shakespeare. Diens taal, met name de Elisabethaanse sonnetten, heeft grote invloed op zijn werk gehad.

Van belang voor het begrijpen van de poëzie van Montale is zijn relatie met de Amerikaanse mediëviste en Italianiste Irma Brandeis, aan wie zijn bundel uit 1939, Le occasioni, is opgedragen; zij is ook de aangesproken figuur, de ‘tu’, in de gedichten uit de hier behandelde bundel. Finisterre verscheen in 1943 in Zwitserland, in Lugano, waar de tekst door een vriend naartoe was gesmokkeld. Later werd Finisterre een onderdeel van zijn derde bundel La bufera é altro, genoemd naar het eerste gedicht uit Finisterre. Montale noemt deze bundel ‘…de meest authentieke uitdrukking van zijn stem’ en tegelijkertijd, zoals opgemerkt door William Jay Smith in een artikel in ‘The new Criterion’ : ‘..het moeilijkste werk’.

Liesje Schreuders gaat in haar voorbeeldige en grondige inleiding in op die moeilijkheidsgraad.  Elke Italiaanse dichter, stelt ze, dient zich op de een of andere manier te verhouden tot de Italiaanse lyrische traditie (Dante, Petrarca, Leopardi, Foscolo, Pascoli, d’Annunzio). Montales verhouding met de Italiaanse cultuurtaal was, dat hij ‘de eloquentie van onze oude literaire taal de nek om wil draaien’, met daarbij vooral een wil tot muzikale expressie.

Er is, en ik neem over uit de onmisbare inleiding, ‘een rijke woordenschat, vol archaïsmen, vreemde varianten, dialect’. De taal ‘klinkt niet meer zoetvloeiend, maar hoekig en onvoorspelbaar, vol knelpunten, breekpunten en valkuilen, vol expressief geweld’, met een ‘extreme tekstuele geslotenheid’. Het is gespannen en moeizame taal, tot op de grenzen van de poëzie. Verwijst de titel daarnaar: Finisterre, het einde van de wereld, metafoor voor het einde der taal? Of is het een verwijzing naar het einde der wereld, de sombere tijden van fascisme en oorlog? Enerzijds ‘vol verwijzing naar voorgangers, tegelijk modern en modernistisch’ vanwege het geven van een ‘nieuwe lading aan traditionele thema’s’. Montale is zowel ‘traditionalist’ als ‘metafysicus’. Kernpunt van zijn poëzie is volgens de dichter zelf : ‘Het onderwerp van mijn poëzie (en ik geloof van elke mogelijke poëzie) is de menselijke toestand op zichzelf beschouwd, niet de een of andere historische gebeurtenis, i.e. het recht van de poëzie om als poëzie gelezen te worden, niet als commentaar of voetnoot bij de wereldgeschiedenis’ (p. 34).

Naast deze inhoudelijke problemen, die niet gering zijn, zijn er ook nog typische vormproblemen. Montale gebruikt vaak de traditionele Italiaanse versvorm, de endecasyllabo (Nederlands: elflettergrepig vers of hendecasyllabe), een versvorm die teruggrijpt op de versvoeten van de Provencaalse troubadours. Italiaanse  versvoeten worden niet naar de versvoeten genoemd, maar naar het aantal lettergrepen. Het is zoals de naam al zegt, een vers van elf lettergrepen, waarbij de laatste lettergreep onbeklemtoond is en het belangrijkste metrische accent op de tiende lettergreep ligt. In de gedichten vindt men echter ook fonetische herhalingen, eindrijm, binnenrijm, halfrijm, imperfecte rijmen, rijmen met verschillende accenten. De vertaalster: ‘Montales metriek bestaat uit een nieuwe volgehouden regelmatigheid, die zinspeelt op klassieke regelmatigheid zonder haar na te bootsen en eigen normen creëert’.

Al deze vormvoorschriften en –verschijnselen verzwaren het proces van vertalen. Het is dan ook logisch dat Liesje Schreuders een uitvoerige annotatie en verantwoording van keuzes aan de tweetalige teksten toevoegt. Ze geeft op de pagina’s 40 en 41 aan wat ze zich als doel had gesteld: ze wilde zoveel mogelijk Montale in de Nederlandse taal vatten. ‘Ik heb de Nederlandse taal dus in zekere zin getracht te veritaliaansen. Concreet betekent dat, dat ik ervoor heb gekozen om metrisch en rijmend te (proberen te) vertalen waar Montale metrisch en rijmend te werk ging, dus met behoud van het typisch Italiaanse hendecasyllabische vers en zelfs – als dat kon – met een bestudeerde weergave van klankcombinaties; om niet alleen de inhoud zo letterlijk mogelijk weer te geven, maar ook de vorm die immers met de inhoud samenhangt op de bijzondere wijze die hier boven besproken werd. Dat ik me hiermee een nogal onmogelijke taak heb gesteld, spreekt voor zich. Vooral wat de klanknabootsing betreft was ik grotendeels van het toeval afhankelijk’.

Eigenlijk zou ik nu de gedichten moeten bespreken, en het liefst allemaal, het zijn schatkamers voor close-readers, maar dan zou deze recensie te lang worden. Ik neem er een (kort) gedicht uit en sla de langere en de sonnetten over. Ik zal het gedicht tweetalig opnemen, dan doe ik zowel Montale als Liesje Schreuders recht.

LUNGOMARE

Il soffio cresce, il buio è rotto a squarci,
e l’ombra che tu mandi sulla fragile
palizzata s’arricicia. Troppo tardi

se vuoi esser te stessa! Dalla palma
tonfa il sorcio, il baleno è sulla miccia
sui lunghissimi cigli del tuo sguardo

LANGS DE ZEE

De wind steekt op, het donker scheurt aan flarden
en de schaduw die jij over de wankele
rij palen werpt, trekt krom. Te laat, te laat

als je jezelf wilt zijn! Vanuit de palmboom
ploft de muis, de lichtflits likt aan de lont,
aan de eindeloze wimpers van je gelaat.

Volgens Montale is Clizia er niet. ‘Het is allemaal realistisch, de palissade en de rest. Klein madrigaal van secundair belang’.  Liesje Schreuder merkt nog op, dat in de Italiaanse tekst elk vers bestaat uit een endecasillabo en eindigt met een ‘piana’, een trochee, behalve het tweede vers van de eerste strofe. Het gedicht wordt door het vele gebruik van binnen- en halfrijm een ‘compact hortend en geheimzinnig beladen gedicht’. Ze merkt ook nog op, dat sommige endecasillabi, als dat het ritme ten goede kwam, vertaald zijn ‘met negen in plaats van tien of elf lettergrepen’. Er zijn meer opmerkingen van de vertaalster. Koos ik in eerste instantie voor een vertaling van ’palma’ als ‘handpalm’, zij vertaalt  het woord, op grond van haar grondige kennis van zijn werk (‘op grond van vergelijking met ander werk van Montale’) als ‘palmboom’. Ook de laatste regel licht zij toe, waarbij de traditie te hulp wordt geroepen. Het woord ‘sguardo’ betekent eigenlijk ‘blik’, maar het is een woord dat aan Petrarca doet denken. Daarom heeft zij het woord als ‘gelaat’ vertaald en niet als ‘wimpers’. Het geeft aan met hoeveel zorg, kennis en creativiteit zij met de vertaling is bezig geweest. Het is met recht een herschepping van moeilijke poëzie, waarbij zij, door haar grote kennis van de taal en het oeuvre van de dichter, Finisterre tot een prachtig wetenschappelijk en literair verantwoorde vertaling heeft gemaakt die een plaats heeft verdiend in bloemlezingen en boekenkasten van mensen die meer van Italië willen weten dan cappuccino en spaghetti.

***

Liesje Schreuders (1979) is literatuurwetenschapper en docent literatuurgeschiedenis, gespecialiseerd in het Modernisme en de Italiaanse poëzie. Ze geeft in die hoedanigheid cursussen op de Amsterdamse Vrije Academie. Ze debuteerde op haar zestiende jaar met de roman  Aan de wilde kant. In 2001 volgde nog De zondagsleraar. Ze studeerde af op een scriptie met een lange naam: A spurious gentleman – en ook nog een Italiaan; representatie van het Italiaanse karkater in Daisy Miller van Henry James en in ‘Langs lijnen der geleidelijkheid’ van Louis Couperus. Ze is een groot bewonderaar van Louis Couperus.

     Andere berichten

Alex Deforce – Tussenbruggen

Alex Deforce – Tussenbruggen

Een brug te ver door Maurice Broere - - In het boek zit een soort sticker met een QR-code. Als je die opent, krijg je een soort...

Paul Demets – De schaamsoort

Terugblikken is confronterend door Hans Puper De ondertitel van Een schaamsoort, de nieuwe bundel van Paul Demets, is Briefgedichten aan...