Niet ontroostbaar
door Hans Puper
Western is ‘directed by Delphine Lecompte’. Deze papieren film heeft vier delen die spanning en sensatie beloven: ‘Part one: child’, ‘Part two: whore’, ‘Part three: revenge’, Part four: redemption’, waarbij het de vraag is of bij ‘redemption’ sprake is van een verlossing of het aflossen van een schuld – misschien wel allebei. Een intro gaat aan de film vooraf en hij eindigt met een uitsmijter.
Al speelt hij zich af in Vlaanderen, het blijft een western waarin wraak, geweld en dood een even belangrijke rol spelen als seks en tederheid. Lecompte geeft haar uitbundige verbeelding zonder enige terughoudendheid de vrije hand, meer nog dan in voorgaande bundels. Voor het overige lijkt Western erg op de voorgaande. Meer van hetzelfde dus, maar het gekke is dat het in haar geval niet uitmaakt. Ze blijft geloofwaardig, ze wordt geen karikatuur van zichzelf. Misschien moeten we haar vergelijken met een tekenaar als Peter Verstraten en de schrijver Simon Carmiggelt die, toen ze hun vorm eenmaal hadden gevonden, hun werk nauwelijks meer veranderden en toch aantrekkelijk bleven.
Op het achterplat wordt het scenario als volgt samengevat: ‘Een vrouw is belust op wraak. Na een moeizame jeugd in een obscuur dorp, een wisselvallig liefdesleven en een hobbelig arbeidsparcours spreekt ze over de mensen en de ervaringen die haar ooit het leven zuur maakten. Eerherstel en erkenning krijgen is haar doel.’
Een echte verhaallijn is er niet. De bundel bestaat uit een aantal anekdoten; de thematiek en de regelmatig optredende verhaalpersonen zorgen voor een losse samenhang. Naast de ik-figuur, soms expliciet Delphine Lecompte genoemd, maken we opnieuw kennis met de oude kruisboogschutter, volgens de overlevering de bejaarde geliefde van Lecompte. En ook met de walvisjager, de touwslager, de imker, de ontslagen kraanmachinist, de mystieke chrysantenkweker, de necrofiele tegelzetter met wie de ik Russisch roulette speelt – ze is de Kamagurka in de poëzie -, een melancholische garagist, de gekke bakker, tantes, ooms, nichten, neven, moeder, vader, grootouders en niet te vergeten de analfabetische jongenshoer, die een prominente rol speelt in deze bundel.
Van de vorm moet Lecompte het niet hebben. Ze schrijft opnieuw lange gedichten, verdeeld in strofen van meestal vijf regels. Maar het taalplezier spat van de bladzijden en haar humor is onweerstaanbaar en veelzijdig. De voortdurende herhaling van de absurde namen is bizar – in de goede zin – en neemt soms vormen van slapstick aan. Ze speelt met onze verwachtingen: ‘In de winkelstraat ziet hij de vrouwen halfnaakt / Hun bovenkledij is groen en slobberig’. Ze is cabaretesk: de ‘meest sensuele’ en ‘meest Braziliaanse Maria van West-Vlaanderen’ troost de mannen van het biljartcafé, die aan haar lippen hangen: ‘Als je slaapt met een kam onder je kussen verlies je nooit je libido, ook al ben je kaal’. Haar humor is uiterst beeldend: ‘de boeman van de duinen’ heeft een ‘kolibriepenis’. En auditief: ‘De Schotse schapenscheerder ( … ) kwam klaar als een gemelijke wezel in barensnood.’
Maar vergis je niet: die grollen en grappen zijn maar één kant van het verhaal. Ze maken het lezen (en misschien ook schrijven) van de andere kant draaglijk: die van pedofilie, geweld, moord, prostitutie, uitbuiting, verkrachting en ontwrichte families. Die combinatie geeft misverstanden en wekt soms ook weerzin. Een enkele keer geeft zij dat zelf aan, zoals in ‘Geheimen in een bijenhotel’: ‘In mijn gedichten staat alles, maar iedereen leest dezelfde kleine gortigheid / Op mijn vensterbank ligt een hart waar ik slordig mee ben omgegaan.’
De fantasieën buitelen over elkaar heen, de ene fantasie roept de andere op, een enkele keer lijkt er sprake te zijn van hallucinaties, maar de realiteit is altijd uitgangspunt, of ik moet we wel heel erg vergissen.
Haar vriendschap met de analfabetische jongenshoer kan model staan voor de hele bundel. Zijn leven is troosteloos: ‘Zijn ouders hebben hem uit zijn testament geschrapt, en zijn pooier vindt hem morgen te oud’. Ze maakt van nabij mee wat hij ondergaat, probeert hem te beschermen, maar meer dan troost kan ze hem niet bieden. Uit ‘Kermistroost werkt altijd’:
De analfabetische jongenshoer wordt verkracht
Door een gierige wafelverkoper met barokke oren
Ik haat gierigheid in wafelverkopers met barokke oren
Ik troost de analfabetische jongenshoer met een polshorloge van de kermis
En met het mooie weer van de lucht, alsof ik vat heb op het mooie weer van de lucht.
Ze heeft wraakfantasieën. Als de jongen te laat bij ‘een klerikale klant’ komt is deze ‘razend, hij slaat de analfabetische jongenshoer met al zijn macht / En al zijn kandelaars, de hete was spat op een schilderij en bedekt de wrat van een voorouder.’ (Een geschilderde wrat wordt vervangen door eentje van was – prachtig). Ze pikt het niet en ‘zal hem wreken zowaar [zij] Desdemona of Delphine heet’. De laatste strofe van dit gedicht, ‘De analfabetische jongenshoer en de verstoten merel’ heeft alles van een humoristische en toch spannende B-film:
‘Je kunt niet aan je wraakengel ontkomen, Don Padre Giovanni!’
Tier ik, er is een echo: anni anni anni
De klerikale beul zit geschrokken in zijn sofa
In zijn handen houdt hij een obsceen uitpuilend shoarmabroodje geklemd
Ik dood hem met een vuistslag op zijn linkerslaap, het broodje neem ik mee voor de bordercollie
Die ik bijna heb, eind goed, al goed, maar de merel sterft.
(Die verstoten merel vond de ik op de drempel van de goudsmit. Zij gaf hem ‘met graagte en vertrouwen aan [haar] beste vriend.’)
Het laatste gedicht is een ‘Deleted scene’, met als titel ‘De profetische teckel en de analfabetische jongenshoer’. ‘Deleted’ is absurd: we lezen het immers. Maar dat het ‘deleted’ moest worden, wordt aan het slot pijnlijk duidelijk. Als de ik fantaseert over de dood, beseft zij haar diepe eenzaamheid ten volle en het is juist haar vriend, deze ‘analfabetische rentboy met een aandoenlijke froufrou’, die daar een belangrijke rol in speelt. Een ‘profetische teckel’ verwijt haar dat ze nog steeds in dezelfde fouten vervalt. Haar verdediging dat ze een thuishaven is voor haar vriend treft geen doel, gezien de reactie van de teckel: ‘Jij een haven?? Jij bent onbeduidender dan de luis / In de stola van de oudste bordeelhoudster ter wereld. / Onbeduidender, antipathieker, en sentimenteler! Ik haat je sentiment …’ – je zou dit uit als een felle kritiek uit andermans mond op Delcomptes poëzie kunnen lezen, er komen meer van zulke gelaagde regels voor, maar dat terzijde. De ik slaat de teckel dood met een rotsblok, gooit dat in zee en wordt meegesleurd. De laatste vijf regels:
Ik sterf en merk
Dat sterven zo erg niet is
Ik word met niemand verenigd en ik mag iedereen vergeten
De kleur is emerald, de geur is otter.
De analfabetische jongenshoer is niet ontroostbaar.
Ze beschrijft haar dood als een verlossing, maar het tegendeel is het geval. De jongenshoer is niet ontroostbaar, zijn leven gaat verder, de ik was een passant. Een geliefde passant weliswaar, maar toch: een passant.
‘De analfabetische jongenshoer is niet ontroostbaar.’ Huiveringwekkend. Maar dit soort regels op een plaats met een maximaal effect – in dit geval de laatste regel van de bundel – maakt de bundel groots.
***
Delphine Lecompte (1978) schreef de Engelstalige roman Kittens in the boiler. Daarna schreef ze alleen nog poëzie. Voor haar debuut De dieren in mij (2009) kreeg ze de C. Buddingh’-prijs. Haar zesde en voorlaatste bundel, Dichter, bokser, koningsdochter. Gedichten! ( 2015) werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs.