LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Huub Oosterhuis – Die wij denken

28 jan, 2018

God o god

door Hans Puper

 

De nieuwe bundel van Huub Oosterhuis, Die wij denken, begint met het volgende gedicht:

MORGEN

Je kreeg een doodskist om je heen.

Je schopt het deksel los
en staat op tintelende voeten.

Een hand trekt je de afgrond uit.

Je zou zeggen dat hij het genre van de horror heeft ontdekt, maar dat is niet zo. Hij ‘vliegt’ hier ‘van de rails’ om een uitdrukking van hemzelf te gebruiken. Dat gebeurt vaker, maar niet met zo’n snelheid.
Poëtisch vind ik de bundel niet interessant en je kunt je afvragen waarom ik hem dan toch bespreek. De reden is mijn ergernis over zijn preekzucht en annexatiedrift, waardoor een terecht engagement volkomen de mist in gaat.

De bundel gaat onder meer over twijfel aan god, god en het gruwelijke wereldleed, of god is ‘Die wij denken / de ooit bedachte’ dan wel bestaand en of dat onderscheid er iets toe doet. Al die overwegingen hebben mijn belangstelling, Oosterhuis’ zorgen over wereldwijde wantoestanden deel ik grotendeels, maar, zoals gezegd, mijn ergernis overheerst.

Volgens de tekst op het achterplat zijn de gedichten ‘geestelijke oefeningen’. Oosterhuis stelt ‘indringende vragen’. Wat betekent dit? Laat ik eens goed kijken naar ‘Zomer 2017’, het laatste gedicht van de afdeling ‘Die wij denken’.

Ik heb een touwtje
uit mijn brievenbus gehangen.

Ik wou dat ik van haring hield
en weer kon fietsen.

Veel groter is de wereld niet,
je hebt het Midden-Oosten nog
het zwartgeblakerd Witte Huis
het vrouwenvoetbal
eindelijk op het scherm.

Ik wil mijn oude vrienden nog bezoeken
voor wij sterven

En God nog eenmaal
die mijn jeugd verblijdde.

Vannacht verscheen hij mij zo haveloos
dat ik hem niet herkende. Wie ben jij?
vroeg ik met scherpe stem.

Ik kom, sprak hij drie-een
uit Eritrea Libië Afghanistan.

Maar waarom kom je hier dan heen?
riep ik, wij zijn een hoogontwikkeld land
waanzinnig gaaf –

hebben zopas in meerderheid besloten
dat jij niet bestaat.

Ik deel Oosterhuis’ verontwaardiging over het lot van vluchtelingen volledig, laat daar geen twijfel over bestaan. Mijn bezwaren liggen op een ander vlak.
In de eerste plaats de volstrekte voorspelbaarheid. Als de ‘ik’ in de eerste regels met een verwijzing naar Terlouw een touwtje uit de brievenbus hangt, dan kun je er donder op zeggen dat we met onze neuzen op de feiten worden gedrukt. Maar voor het zover is, worden de misplaatste nostalgie, kleine geneugten en beperkte blik voor een maximaal effect over vijf strofen uitgesmeerd. En dan gebeurt het: ‘Vannacht verscheen hij mij zo haveloos / dat ik hem niet herkende’. Een hardvochtige reactie in volstrekt realistisch taalgebruik volgt, waanzinnig gaaf. En dan komt de aap uit de mouw: [wij] hebben zopas  in meerderheid besloten / dat jij niet bestaat.’ Indringende vraag: wie zijn die ‘wij’ precies? De zondaars die tot inkeer moeten komen, maar nog niet verloren zijn, lijkt me. Aan eendimensionale, uitsluitend op eigen gewin gerichte lustzoekers is dit fijnzinnige gedicht niet besteed, zij zijn te ver heen.
De ‘ik’ rekent zichzelf ook tot de zondaars, want enige in zelfkastijding verpakte behaagzucht is hem niet vreemd en bovendien werkt dit retorische middel goed om je publiek, schapen zo je wilt, mee te krijgen.
Nog een indringende vraag: stel dat vluchtelingen uit Eritrea, Libië en Afghanistan zouden vernemen dat zij in een gedicht van Oosterhuis tot een goddelijke drie-eenheid waren uitgeroepen, zouden zij daar dan blij mee zijn? Denk daar eens diep over na.

Dan die annexatie. Zoals blijkt uit ‘Aan de Verenigde Staten van Europa’ hoor je er bij als je goed doet, want goed doen is ‘God […] doen’, ook als je niet gelooft. (‘God doen’: een wat ongelukkige formulering, gezien een nieuwe betekenis van ‘doen’ die op Facebook is opgedoken .)

Als jullie zouden besluiten
de misdaden door onze vaderen begaan
te wreken met gerechtigheid en genade

het in stukken geknipte Afrika
het uitgezogen vernederde
nu eindelijk mee op te bouwen

met het kapitaal
dat je aan haar verdiend hebt –
als je besluiten zou wat?

God te doen. Ook wie niet gelooft
in zijn bestaan
kan stukje bij beetje hem doen.

Er zijn hersenen genoeg
op deze aarde
die weten hoe dat zou kunnen.

Ik gaf eerder in deze recensie een paar citaten uit het tekstje op het achterplat. Ik geef dat nu in zijn geheel, omdat het Die wij denken treffend samenvat. Wie dit tekstje doorgrondt, doorgrondt de essentie van de bundel.
‘Wel of geen god? Een leven na de dood? Je denkt het, je zou het willen. Of je denkt het niet, je kunt je er niets bij voorstellen. Het is een niet te geloven verhaal. Binnen dit verhaal stelt Huub Oosterhuis indringende vragen die iedere lezer, wetend, niet wetend, twijfelend, verlangend, zal herkennen. Geestelijke oefeningen zijn het, deze nieuwe gedichten.’
‘Wel of geen god?’ We weten nu hoe het zit. En het woordspelige ‘niet te geloven verhaal’: we kunnen het na lezing van de bundel op de juiste manier interpreteren. Verder zijn er blijkbaar slechts vier categorieën lezers: wetend, niet wetend, twijfelend en verlangend – via de ‘ik’ komen ze allemaal aan het woord, vaak in één persoon. Ik mis een categorie: de weters van het niet. Of slaat ‘je kunt je er niets bij voorstellen’ op hen? Missen zij een religieuze gevoeligheid en zijn zij daarom atheïst? Ik denk het niet. De religieuze gedichten van Reve ontroeren mij, onverbeterlijk ongelovige, al veertig jaar.
Het tekstje vliegt ‘van de rails’. Voor degenen die daar nog niet van zijn overtuigd een geestelijke oefening mijnerzijds.
Karel van het Reve schreef in 1969 Het geloof der kameraden, een haarscherpe analyse van de communistische ideologie en de uitwerking daarvan in de praktijk. Zoals de titel al aangeeft, beschouwde hij het communisme als een geloof. We vervangen in het tekstje op het achterplat ‘god’ door ‘communisme’ en Huub Oosterhuis door de in 2005 overleden communistische schrijver en dichter Theun de Vries.
‘Wel of geen communisme? De komst van het arbeidersparadijs? Je denkt het, je zou het willen. Of je denkt het niet, je kunt je er niets bij voorstellen. Het is een niet te geloven verhaal. Binnen dit verhaal stelt Theun de Vries indringende vragen die iedere lezer, wetend, niet wetend, twijfelend, verlangend, zal herkennen. Geestelijke oefeningen zijn het, deze nieuwe gedichten.’
Duidelijk?

***
Huub Oosterhuis (1933) schreef tientallen dichtbundels. Zijn liturgische gezangen zijn het meest bekend.

     Andere berichten

Anke Senden – Gezwommen worden

Anke Senden – Gezwommen worden

De zee zwemt verder in de dichter door Tom Veys - - In de debuutbundel Gezwommen worden waaiert zich een speelveld uit, waarin leesrijke...

Mischa Andriessen – Pieta

Mischa Andriessen – Pieta

Een piëta van vader en zoon door Æde de Jong - - Pieta is de zesde dichtbundel van Mischa Andriessen en het laatste deel van een drieluik...