De troost van het ongerijmde
door Eric van Loo
Is dit genoeg, een stuk of wat gedichten? Wie heeft ooit bedacht, dat je ‘de dingen van je af kunt schrijven’? De teksten in De zee heeft honger stemmen weinig vrolijk. Eenzaamheid, uitzichtloosheid, gebrekkig verlangen, gemis aan intimiteit. ‘Dit zijn zinnen die ik wil lezen voor het slapengaan’ schreef Arnon Grunberg over Finse meisjes, het veelgeprezen debuut van Kira Wuck. Ik ben benieuwd of hij dat ook van deze bundel vindt.
De bundel is onderverdeeld in vier afdelingen: ‘We nemen ons voor te vertrekken’, ‘Levens die door anderen zijn achtergelaten’, ‘Het verlangen om aangelijnd te worden’, ‘Nachtdieren’. In elke afdeling is een onderliggende thematiek te ontwaren. In de eerste afdeling komen reizen en verte vaak terug, en natuurlijk de uitgestrekte zee:
De zee heeft honger
Als je wilt weten waar mensen wachten
dan moet je peuken zoeken
op het strand liggen
kleine dromen als opgevouwen briefjes
wachten is als de zee
tijd komt naar ons toe
maar kan zich ook van ons keren
als een uitgestrekte droogte
dorst is zo groot dat we hem niet benoemen
zout water kunnen we niet drinken
niemand weet hoelang de zee slaapt
haar dijen zijn altijd koud en gewillig
alles wat we bezitten nemen we mee
beneden zwemmen kinderen zonder honger
het liefste willen we teruggaan naar het moment
voordat alles begon te wankelen
toen wachten nog dromen betekende en
de zee geen honger had
Een sterk beeldend openingsgedicht, met een onderstroom van pijn. Verloren onschuld, een verloren tijd waar we niet meer naar terug kunnen gaan. De slotregels van het driedelige gedicht waar de afdeling haar naam aan ontleent liegen er niet om: ‘we nemen ons voor te vertrekken / maar haken steeds om de beurt af’. De vorm van de gedichten is wisselend. De meeste gedichten bestaan uit meerdere strofen, zonder vaste regellengte of eindrijm. Elke gedicht begint met een hoofdletter, geen punten, slechts hier en daar een komma of dubbele punt. De inhoud staat voorop: ‘Het uitzicht veranderde nauwelijks en / lag er loodzwaar bij’. Of zoals het in ‘Herhaling’ staat: ‘je kunt elke dag / precies dezelfde route lopen (…) een zwerver negeren / onder invloed raken / iemand vinden die eenzamer is dan jij’. Alleen in het gedicht ‘Vlakte’ wordt nadrukkelijk met de vorm gespeeld. De regels staan rechts uitgelijnd, en na de vijfde regel (‘voortaan alles achterstevoren doen’) worden de regels in omgekeerde volgorde herhaald, waarbij door de veranderde volgorde een betekenisverschuiving optreedt. De slotregel verschilt subtiel van de openingsregel: ‘hoe moet je een aanloop nemen als je niet weet waar de vlakte eindigt’ verandert in ‘hoe moet je een aanloop nemen als je niet weet waar de vlakte begint’. Eind en begin zijn omgedraaid, de machteloosheid blijft.
De afdelingstitel ‘Levens die door anderen zijn achtergelaten’ is de enige van de vier die niet letterlijk in één van de gedichten terugkomt. Eenzaamheid en onvermogen spelen een belangrijke rol, zowel van de ik-persoon als van andere personages. In ‘Vachtdieren’ lezen we: ‘terwijl de dood aan me hangt houd ik de moed erin’. En in het volgende gedicht: ‘Ik verzin brieven / zo uitvoerig dat ik ze nooit schrijf’. Een paradoxale frase, want door de bundel worden we van veel onzegbaars deelgenoot gemaakt: ‘wanneer wilde ik voor het laatst iets zo graag / dat ik er beschadigd door zou kunnen raken’. De laatste twee gedichten van de afdeling hebben wel iets van een tweeluik. Het gedicht op de linkerpagina heet ‘Minste van beide’, het gedicht op de rechterpagina is titelloos. In beide gedichten zwaait de ik (links) of moeder (rechts) uit het raam, beiden lijken te verlangen naar en te worstelen met intimiteit.
De derde afdeling heet ‘Het verlangen om aangelijnd te worden’. Deze titel komt terug in het titelloze openingsgedicht:
Vroeger ging ik vaak naar het asiel
geblaf scheen als lichtstralen door de tralies
het verlangen om aangelijnd te worden
nog somberder werd ik
van vrouwen die zorgeloos van de zonnebank kwamen
onder hun huid het breken nabij
een weeïg gevoel van schaamte welde op
ook keek ik toe hoe moeders die niet de mijne waren
op hun dochters wachtten
Laika die de ruimte in werd gestuurd en niet meer terugkwam
De omslag in de vierde regel, met de tegenstelling ‘lichtstralen’ – ‘nog somberder’, is zo sterk, dat het gebrek aan logica van regel drie niet snel opvalt. De formulering ‘het verlangen om aangelijnd te worden’ is een menselijke projectie van het lyrisch ik. De jankende honden verlangen naar vrijheid, ‘aangelijnd te worden’ komt in de verste verte niet in hen op. De hierna volgende cyclus ‘Beloftes over eten en gegeten worden’ is de meest romantische uit de hele bundel. De titel De zee heeft honger klinkt op de achtergrond door in regels als ‘Hier kunnen we elke dag zeewier tussen de rotsen uit trekken’ en het wrange slot ‘je jaagt me de zee in als een dier / met beloftes over eten en gegeten worden’.
De titel van de laatste afdeling is een subtiele variatie op die van het eerder aangehaalde gedicht ‘Vachtdieren’. ‘Nachtdieren’ handelt over pijn en tekortschieten, en natuurlijk over slapeloosheid. In ‘Insomnia’ heet het ‘We weten ons geen raad met de hoeveelheid licht / die onder onze huid jeukt’. Het slotgedicht vat de verschillende thema’s van de bundel kernachtig samen:
Ik wring mij tussen ribben en
leef dankzij de goedheid van anderen
zo verplaats ik mij van lichaam tot lichaam
als een ziekte die zich langzaam verspreidt
zit ik onder je leden
en laat niet meer los
kon ik maar slapen als een dier
diep en toch paraat
De zee heeft honger is geen fijne lectuur voor het slapen gaan. Eerder is het een verslag van een voortgaande worsteling met de ongerijmdheid van het bestaan. De taal is daarbij een hulpmiddel, die slechts af en toe op de voorgrond treedt, zoals in ‘als iedereen sliep haalde je Dostojevski en whisky tevoorschijn’, een binnenrijm waar Annie M.G. Schmidt jaloers op zou zijn. Of de plotselinge alliteratie in ‘Hanoi’: ‘In een goedkoop hotel, waar de muren met je meebewegen / kijken katten koortsachtig uit hun ogen’. Maar we vinden ook slordige enjambementen, zoals in de eerste regel van bovenstaand gedicht. En het feit dat slechts zestien van de zesentwintig gedichten een titel dragen komt ook enigszins als een zwaktebod over. Was het niet mogelijk om een geschikte titel te vinden voor die tien verweesde verzen? De kracht van de poëzie van Wuck ligt in de rake observaties en onverwachte schakelingen. De voorkant van de bundel brengt de absurditeit scherp in beeld. Fragmenten van schoonheid, waar we nog lang wakker van kunnen liggen.
***
Kira Wuck is Nederlands Kampioen Poetry Slam 2011. Zij debuteerde in 2012 met Finse meisjes, waarvoor zij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs ontving. In 2015 verscheen haar verhalenbundel Noodlanding. De zee heeft honger is haar tweede poëziebundel.