LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Victor Vroomkoning – Gebroken wit

18 apr, 2018

Tekens van vervlogen leven

door Herbert Mouwen

De bundel Gebroken wit van Victor Vroomkoning heeft iets van een familiealbum, waarin een dichter aan de hand van een reeks gedichten terugblikt op zijn leven. Uit de ‘Verantwoording’ achter in de bundel blijkt dat de gedichten her en der zijn gepubliceerd in allerlei tijdschriften en in thematische verzamelbundels. Soms gaat het om gelegenheidsgedichten bij een afscheid van een bekende, soms om gedichten die op verzoek zijn geschreven. Veel van de gedichten zijn met kleine wijzigingen van de oorspronkelijke vorm in deze bundel opgenomen. Gezien de hoge leeftijd van de dichter is het niet verwonderlijk dat de nodige gedichten over de dood gaan. In het volgende gedicht komt de actuele thematiek van de ‘zelfgewilde’ dood aan de orde. De ik-figuur is in gesprek met zijn vader.

Aan de rand

Een paar passen nog voor het is gedaan.
Ik heb een afspraak met de dood.
De laatste zet is uitbesteed aan mij
we zijn dit overeengekomen.

Wat houdt me op, wat is ertegen om
dit loze lichaam af te scheiden? Hoe
hard is een woord, vader, hoe zacht
een zelfgewilde

Herinneringen aan gebeurtenissen in zijn leven komen in allerlei vormen aan bod. De dichter heeft bijzondere momenten vastgelegd op foto’s, zoals in het gedicht Souvenir of hij reflecteert op een oude foto zoals in Ecce Nobel. Hij is in dit laatstgenoemde gedicht helemaal niet ‘de koning der dieren’ die lachend op de foto staat, maar ‘een mak / schaap met een muil waarin de oppas / zijn hoofd mag steken in ruil voor een / half jong hert dat hij me dagelijks schenkt.’ Hij vindt het leven in gevangenschap saai (‘De dag is hier één lange geeuw.’) en met een verwijzing naar de leeuwmascotte van de Hollywoodstudio Metro-Goldwyn-Mayer (MGM) brult hij af en toe als Leo the Lion ‘om er / de passanten in dit park mee te vermaken.’ Met een variant op Willem Kloos’ dichtregel eindigt het gedicht aldus: ‘Elke foto toont / zijn eigen waarheid, deze liegt de wilde god / die ik ben in het diepste van mijn genen.’

In het gedicht Anamnese in M. gaat het om de gesprekken over gezamenlijk beleefde herinneringen, die hij houdt met een vriend en leeftijdgenoot, ‘Broos en gemankeerd als ik zelf’. De vriend gaat ‘Slalommend door de dagen’ en ‘kriskras / door ons geheugen’. Het gemis van allerlei mensen en zaken is voelbaar, maar ze hebben via hun herinneringen steun aan elkaar, hoewel het geheugen geen zekerheden biedt van hoe alles precies verlopen is. De eerste strofe, die over hun ontmoeting gaat, kenmerkt zich door ‘de lucide middaghitte’. De herinneringen in de tweede strofe roepen het beeld op van sneeuw, een slalom een snelle afdaling. De ervaringen uit hun leven beslaan dan ook een periode van ‘een halve eeuw’, het zijn er ongelooflijk veel. De laatste strofe, die ook als thematische tekst van de bundel op de achterflap is afgedrukt, luidt als volgt:

Wij verliezen ons in het gemis en vinden
ons door elkaar terug in wie wij
ongetwijfeld moeten zijn geweest – hoor ons
ernaar raden. Voor even kunnen we
tegen het gebroken wit van ons heden.

In het nu heeft de dichter nog de mogelijkheid deze herinneringen vast te leggen op papier. Voor hem een buitenkans. Het gedicht dat daarop geschreven is of afgedrukt, maakt het witte blad papier tot ‘gebroken wit’. Het teruggaan naar een oude plek van vroeger is bij herinneringspoëzie een voor de hand liggende onderneming. In het gedicht Reünie heeft de dichter een herinnering uitgewerkt en gekoppeld aan het heden. Het gaat om de plek ‘waar zij mij haar eerste kus gaf’ en hem had aangesproken met ‘Jonge god’. En nu zijn ze beiden weer ‘met hangen en wurgen maar we zijn er nog’ op de oude plek en ze omhelzen elkaar ‘genadeloos terloops’ om daarna ‘getroost huiswaarts’ te keren ‘naar onze tweezitsbank’. De afsluiting van het gedicht bevat een vorm van niets ontziende zelfspot die vooral troosteloosheid uitdrukt, lijkt me.

Enigma en Visioen behoren tot de mooiste gedichten van de bundel. Het gaat hier om beelden van de moeder van de dichter die erin voorkomen. In deze gedichten botst de wereld van de harde realiteit met het opgeroepen droombeeld. In Visioen komt zijn moeder uit de dood getreden en was ‘hij weer bij haar voor / zij stierf’. In Enigma vraagt de hij-figuur zich af hoe de moeder zijn hotelkamer is binnengekomen. De moeder zit daar doodstil met haar handen om de knieën voor het open raam. Het speelse, ietwat erotische verstilde beeld doet me heel in de verte denken aan het schilderij Vrouw bij het venster van Salvador Dalí.

Enigma

Hoe kwam zij binnen? Hij heeft de sleutel
in zijn hand. Het is zijn bed, zijn kamer,
zijn hotel dat hij zijn huis acht.
De handen om de naakte knieën
zit daar zijn roerloze moeder voor het open
venster. Er is te veel bloot aan haar, zal hij haar
toedekken? Als hij nadert, glijdt een lach over
haar gelaat. Zij merkt dat zij nog in hem bestaat
als toen hij haar ontdekte met een ander dan zijn vader.

In deze bundel hebben de gedichten Enigma en Visioen de functie om een belangrijke persoon uit het verleden terug te halen, daar stil bij blijven te staan, deze persoon te benaderen en aan te raken. Daarna beseft de dichter dat uiteindelijk het beeld van de moeder niet vast te pakken is, ook voor de lezer. Ondertussen heeft voor deze laatste de tijd even stil gestaan. Daarna leest hij zich weer andere werelden binnen.

Niet alle gedichten zijn geslaagd. Sommige gedichten zijn te simpel, te gemakkelijk, roepen in de verbeelding van de lezer niets verrassends op. Handen is zo’n gedicht. Het is een terugblik naar het aanschuiven van de trouwring ‘hoe jij je naam / aan míjn linker schoof’ maar nu ‘zonder altaar’. In Psychoanalyse wordt een verbinding gelegd tussen ‘een imposant kruis tegen een kerktoren’ en het kruis van een vrouw. En als ze beiden luisteren naar het klokkenspel en de vrouw roept: ‘Wat een twee schattige klokjes hangen daar!’ is de associatie helder. Het gedicht eindigt met de versregel ‘Hou het dan maar droog’. Nou, dat lukt me moeiteloos moet ik zeggen. De dialogen Proeve en Help! zijn zwakke voorbeelden van kinderpoëzie. Het gedicht Litanietje, met een stapeling van voornamelijk aparte verkleinwoorden, is niet meer dan het taalspel dat eronder zit. Opties doet me vooral vanwege de vorm denken aan zijn muurgedicht ‘Hallo’ aan de wand van cultureel centrum De Lindenberg in Nijmegen. Waarom het vierdelige gedicht in deze bundel is opgenomen, is me onduidelijk.

Victor Vroomkoning is een traditionele dichter, die in zijn ontwikkeling is blijven hangen. Wanneer hij kritischer naar zijn eigen poëzie had gekeken en zo’n 10 à 15 gedichten had geschrapt, dan was Gebroken wit een compacte bundel geweest met een aantal goede gedichten over (jeugd)herinneringen, huwelijk, familie en gezondheid, een familiealbum in de positieve zin van het woord. Ondanks de genoemde zwakke gedichten die de bundel ontsieren, blijft er veel moois te lezen in Gebroken wit.

Tot slot. Mocht ik als lezer vragen hebben en daarop adequate antwoorden willen, het is de dichter die aan het woord is. Ik heb niets te willen. Of zoals Vroomkoning in Het is niet zegt: ‘Het is niet / het antwoord / waarom je / verlegen zit / noch je vraag / doet ertoe’. En daar valt niets tegenin te brengen.

***
Victor Vroomkoning (1938) studeerde Nederlands en filosofie. In 1983 verscheen zijn debuutbundel De einders tegemoet. Sindsdien kwam een groot aantal bundels uit. In november 2008 verscheen ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag Ommezien, Gedichten 2008-1983. Hij ontving vele prijzen waaronder de Publieksprijs Beste Poëziebundel (2005) voor zijn bundel Stapelen en de Karel de Grote Prijs (2006), een oeuvreprijs van de gemeente Nijmegen. In de periode 2006-2008 was hij stadsdichter van die stad.

     Andere berichten

Anke Senden – Gezwommen worden

Anke Senden – Gezwommen worden

De zee zwemt verder in de dichter door Tom Veys - - In de debuutbundel Gezwommen worden waaiert zich een speelveld uit, waarin leesrijke...

Mischa Andriessen – Pieta

Mischa Andriessen – Pieta

Een piëta van vader en zoon door Æde de Jong - - Pieta is de zesde dichtbundel van Mischa Andriessen en het laatste deel van een drieluik...