Anton Gerits (’s Gravenhage, 1930) debuteerde als dichter in 1957 met de bundel Grondbezit. De onlangs verschenen bundel Verzamelde Gedichten geeft een beeld van zijn ontwikkeling als dichter vanaf zijn 17e tot en met vandaag.
Hij schrijft bij voorkeur in reeksen wat verband houdt met de aard van zijn werk, Anton Gerits is antiquaar, genoot zijn opleiding bij Martinus Nijhoff in Den Haag, had een eigen zaak en heeft veel gereisd.
Ontmanteld
De kleding die haar droeg en stutte
in het decorum dat zij met zorg
blijmoedig zocht en onderhield
bleef in een kille hangkast achter
onopgemerkt van haar vervreemd.
Hoe zij opnieuw werd uitgedragen
toen ook haar kleding ons verliet
door stille handen werd geladen
en ’s avonds laat een koude maan
onaangedaan naar binnen scheen.
Uit In memoriam, 2015
Eenzaam
(voor Ad Vermijs)
Alleen in eenzaamheid is eenzaamheid te dragen.
Jeneverbes de winter wachtend op de heide,
geen dagjesmensen meer die komen kijken,
de schijnbessen in niemandsland vergeven,
de eigen schijngestalte door een lage zon
getekend, langzaam uitgeveegd in schemer
en regendruppels door een schrale wind verdreven.
Alleen in eenzaamheid is eenzaamheid te dragen.
Uit Bij wat er is, 2010
Telkens als je bij mij komt,
een streling om mijn schouders liegt,
voegt zich mijn hoofd naar wat het zelf
bedacht heeft aan bemind te zijn
en wacht daarin op wat niet slaapt,
niet rijpend wakker wordt in jou
omdat je altijd verder gaat
naar waar je niets te zoeken hebt
en mij laat zoeken waar ik je
niet vinden kan, niet waar je bent
niet waar ik je zou willen zien,
wind, onverschillige wind,
je bent er niet, ik ben alleen
en luister elke lange nacht
naar wat ik een eenmaal van je dacht.
Uit Litanie van de wind, 1999
Alle gedichten hier vermeld, zijn opgenomen in
de bundel Verzamelde Gedichten, 2017