Hugo Verstraeten (Dendermonde, 1954), docent, schrijver, essayist, schilder, (hoofd)redacteur van het literair tijdschrift Dighter, publiceerde twee bundels waarvan de laatste in 1997 onder de titel Verzamelde gedichten.
“Het zou fijn zijn wat feedback te krijgen, daar het nooit eerder gepubliceerde gedichten betreft.”
Citaat Verstraeten over poëzie: ‘Schrijven is een proces van betekenisverlening. Dit proces is nooit af en ligt nooit vast. Elke poëtische definitie is een tautologie, het vertalen van het bekende in het onbekende. Om deze betekenisverlening te volbrengen staan de dichter zesentwintig letters ter beschikking. Hij zal die aanwenden met de grootst mogelijke structurele kracht. Goede poëzie is complex en eenvoudig. Neemt afstand en is nabij. Ontwortelt, ontvreemdt en brengt ons toch ook weer thuis.’
Colline
I.
Hij had het de gekken zien doen in hun broze gehuchten:
met het hoofd tegen muren slaan om aan de gedachten te ontkomen.
En het hielp niet tegels te lopen, sprongetjes te maken tegen de patronen
in zijn hoofd. Zij was de schaduw aan de andere kant van het licht, een winterse kou
midzomers. Vorm of vrouw, of was zij enkel een vouw in het laken?
II.
Niet zeker waarvan hij weg reed. Buiten de uithalen van wind. Binnen de
bescherming die de liefde bood – of was het net andersom?
Van herfst de kleur, een doorgeslagen rood vermengd met dood. Zachte ritmiek
van herhaling. Elke streling bootst haar lichaam na. Een lijn die om het ingebeelde
ligt, verwikkeld in het afwezige.
III.
En o, oh, de mistdaden van november: wegdeemsterend licht op haar huid.
Colline – landschap waar een havik naar duikt. Zo ligt zij languit in vergeten.
Tussen het niets en haar dijen in het wonder. Wonde die hem van doodgaan
geneest.
Winter
Pas dan kon hij dit schrijven. Wanneer voorbij was
wat er nooit was. Pas dan en niet eerder kon hij tot
besluiten komen. Beslissen over wat hij nooit nam.
Hoeveel twijfel is er nodig, hoeveel als dan. En niemand
die iets weet en niemand die het even overnam. Ach,
het klinkt zo licht nadien. Dat niets ons van de tijd kan
redden. Dat alles verandert in wat het altijd is geweest:
een watermerk, een doorslag van wat zich neerschrijft,
dag aan dag en nog klinkt als kinderstemmen op de
speelplaats van het schooltje dat al jaren is gesloopt.
1 januari
De TV staat aan. Het kind ervoor tekent. Een uitsnijding in
wat het niet ziet.
– Welke kleur tornado’ s hadden?
Dat van het ingekleurde vuurwerk de oh’ s en de ah’ s zouden
verbleken. Dat de man die in haar tekening mag de koning is
van een verkeerd land.
Dat alle wensen in vervulling zouden gaan bleek te zwaar
om te dragen. Dat zij die nooit gedichten las toch
van de dichter kon houden.
De wereld staat aan. Jaren laten ons achter. Laten ons na.
Dat dit kind ooit naar het kind zal kijken dat tekent. Dat
tornado’ s de kleur hebben van wat ze verwoesten het
antwoord was dat als een bezwering had geklonken.