LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hans F. Marijnissen – Honger, dorst & verlossing

14 jun, 2018

Hoop die opflakkert …

door Joop de Vries

Inleiding                                                                                                                              
De nieuwe dichtbundel van Hans F. Marijnissen (1949), inmiddels zijn 4e bundel, telt 34 gedichten die alfabetisch zijn geordend. De gedichten zijn een selectie uit recent werk van de dichter wiens dichtader overvloedig stroomt getuige zijn voornemen in het najaar 2018 nog een bundel te publiceren terwijl de 6e bundel al klaarligt. De titel Honger, dorst & verlossing suggereert dat er na fysieke uitputting of – in overdrachtelijke zin – na donkere tijden weer hoop gloort aan de einder dan wel verlossing wacht uit lijden. Dat is ook zonder religieuze connotatie een hoopvol vooruitzicht.

Wat opvalt in zijn poëzie is dat veel gedichten in de ik-vorm zijn geschreven. De meeste van die gedichten zijn episch, hier en daar overgoten met een laagje lyriek. Een groot deel ervan richt zich in dialoogvorm tot een bekende, gefantaseerde of onbekende persoon. De dichter dient zich er voor te hoeden dat deze vertelinstantie zijn dichtwerk domineert. Het frequente gebruik ervan dreigt soms een ostentatief karakter aan te nemen wat bij de lezer irritatie kan oproepen.

De typografie van enkele verzen is afwijkend op een manier die doet vrezen dat er sprake is van zetfouten. Dat er in de bundel geen voorwoord of korte inleiding staat, is jammer. Natuurlijk, gedichten kunnen beschouwd worden als autonome entiteiten maar zij zijn in essentie geen dingen of objecten. Achter elk gedicht schuilt een persoon, een auteur die communiceert met de lezer, die hij betrekt in of deelgenoot maakt van zijn denkbeelden, gevoelens, ervaringen en gedachten. De bedding waarin poëzie wortelt en tot wasdom komt, kan een welkome aanvulling zijn op het begrijpen en duiden van dichters werk. Zo herkent de lezer in het woordgebruik van Marijnissen regelmatig katholieke verwijzingen, wat geenszins bevreemdt; Marijnissen is immers geboren en getogen in het met wijwater doordrenkte, Brabantse land.

Vorm
De gedichten in de bundel zijn bijna alle opgebouwd uit rijmloze strofen die qua omvang variëren van tweeregelig tot en met veertienregelig. Kortom, een enorme diversiteit qua strofenbouw. De versregels zijn over het algemeen kort; Marijnissen beperkt zich tot regels met een gemiddelde lengte van 4 à 5 woorden. Enerzijds brengt dat de nodige vaart in het lezen; anderzijds dijen de gedichten daardoor in lengte uit. Metrum ontbreekt; het lijkt in veel hedendaagse poëzie te zijn verbannen. Stijlfiguren die de dichter met regelmaat hanteert, zijn de (a)syndetische enumeratie en ellips, zoals respectievelijk in strofe 3 van ‘Boodschappen in de universiteit’ (p11): ‘agenda’s en roosters, / colleges en practicums, / koffiebekers, suikerzakjes, / poedermelk en wachtrijen.’ en in strofe 2 van het gedicht ‘Brandstichting’ (p.12): ‘Een brandstichting, dit ontwaken. / Bomen ongevraagd / omgezaagd langs de berm.’

Het taalgebruik wisselt en is afhankelijk van onderliggende drijfveren zoals verworven kennis, observaties, ontmoetingen of mijmeringen. De taal kan alledaags zijn; omgangstaal die bijvoorbeeld het eerste gedicht van de bundel ‘Afspraken´ (p. 9) en het gedicht ‘Buiten’ (p. 15) karakteriseert. Zijn taal kan daarnaast lyrisch zijn of daartoe neigen, wat onder meer voelbaar is in ‘Een niet normaal landschap’ (p. 20, 3e strofe):

Golvende heuvels kantelen,
glooien en stromen opwaarts
—————, naderen
af en aan , nemen op, stoten af,
verre dorpen en kerken, cipressen,
korenvelden en figuren.

Als Marijnissen in zijn taalgebruik kiest voor een meer lyrische toonzetting, ontstaan er creatieve vormen van beeldspraak, zoals de als-vergelijking in ‘De opvolger’ (p. 18): ‘Hij maakt van een woord taal / als van een vonk vuur’, of zoals in ‘Café aan de rivier’ (p. 16): ‘Luchtende dekens / hangen uit vensters als tongen.’ of de asyndetische vergelijking in ‘Kringloop’ (p. 31): ‘De kassa van de kringloop / mijn altaar, en ik dronk / haar wijn, brak haar brood’. En dan zijn er nog de in het oog springende pleonasmen waarvan slijkzwart, aardebruin en nachtzwart in ‘Kleuren in disharmonie’ (p. 22) sprekende voorbeelden zijn.

Inhoud
In de bundel overheerst het thema relaties dat zich in allerlei gedaantes openbaart. Marijnissen manifesteert zich in deze bundel dan ook primair als relationeel dichter. Hij beschrijft vanuit de ik-perceptie verhoudingen met anderen en houdingen ten opzichte van anderen. Die kunnen zakelijk, dromerig, liefdevol of verlangend zijn, steeds geschreven vanuit een vertellende of belevende vertelinstantie. In ieder geval is zijn relatiepalet niet saai. In ‘Afspraken’ (p. 9) toont de ik-figuur zich zakelijk: ‘We doen het zo: / jij brengt wijn / en hapjes mee. / Ik breng (…)’. In ‘Buiten’ (p. 15) is er sprake van kwetsbare afhankelijkheid: ‘Help me. / Help me elke avond / als ik thuiskom.’ In ‘Wetsteen’ (p. 19) is er de eenzaamheid om het heengaan van een geliefde: ‘Het wisselen van de seizoenen / raakt mij niet meer. / Het is winter in mijn hart / en er is geen later / sinds zij mij verliet.’ En in ‘Kringloop’ (p. 31) is er sprake van het in fantasie dwepen met een toevallige passante aan de kassa, wat even doet denken aan Rika van Piet Paaltjens (1): ‘Wat was het in die glimlach / dat mij het verstand ontnam?’

Een bijzonder, weliswaar bescheiden, thema in de bundel is het drieluik (p. 20 – 24 ) dat over de schilder Vincent van Gogh gaat. Hierin manifesteert zich in epische fragmenten en in fraaie, bewonderende of ontroerende bewoordingen het fenomenaal kunstenaarschap van de schilder, zijn lijden aan de wereld en zijn emotionele en financiële afhankelijkheid van broer Theo. Het voortdurend herhalen van de regel ‘ik ben niet normaal’ in ‘Een niet normaal landschap’ (p. 20-21) is als een tijdbom onder het leven van de aan zware depressies lijdende Van Gogh. Uit het tweede gedicht ‘Kleuren in disharmonie’ (p. 22-23) blijkt uit de vele biografische details dat Marijnissen zich goed heeft ingelezen in leven en werk van de schilder, ofschoon het benoemen van Van Goghs talrijke verblijfplaatsen wat gekunsteld aandoet. Het derde gedicht van het drieluik ‘Kraaien komen me halen’ (p. 24) kan opgevat worden als een prelude op de onvermijdelijke dood. Kraaien zijn hierin de boodschappers van onheil, ‘die neerstrijken (…) voor de deuropening van mijn ogen.’

Resumé                                  
Hans F. Marijnissen is erin geslaagd met zijn nieuwe bundel Honger, dorst & verlossing leesbare en toegankelijke poëzie te schrijven. Zijn gedichten, strofen en versregels ontstijgen in de meeste gevallen het niveau van de ontelbare, plain vanilla – gedichtjes die in het Hollandse dichtlandschap zo welig tieren. De bundel verdient het, indien leraren Nederlands in het voortgezet onderwijs verzen van hem opnemen in hun poëzielessen. Welkome aanvulling daarbij is dat zijn werk zich uitstekend leent voor mondelinge voordracht. Is er dan nog iets waarmee de dichter verder kan? Ja, wellicht dat hij scherper let op de eerder genoemde aandachtspunten.

(1) het gedicht Aan Rika van Piet Paaltjens (1835 – 1894) beschrijft één van de kortste/vluchtigste ontmoetingen uit de Nederlandstalige literatuur.

***

Hans F. Marijnissen (1949) is dichter en schrijver. Hij heeft inmiddels in relatief korte tijd diverse dichtbundels en romans gepubliceerd, waaronder de bundel Tot waar het Wringt (2014) en Koorddansen op Klompen (2013), een boek dat het eerste deel is van een driedelige romancyclus. Marijnissen is als Brabander actief in dichtgezelschappen in en rond De Meijerij en Kempenland. Daarnaast is hij redacteur van Poethëment, een periodiek van de PoëzieClub Eindhoven.

     Andere berichten