Klassiek en rijm kunnen best mooi zijn
door Maurice Broere
De bundel Brievelings dievelings lievelings valt uiteen in drie delen, luiken zoals de dichter ze zelf noemt. Het eerste luik ‘Brievelings’ bevat een soort poëtische brieven naar bekenden en onbekenden, onder andere naar aanleiding van Nieuwjaar of Gedichtendag. In het tweede luik ‘Dievelings’ gaat het over het werk van collega-kunstenaars en tracht Stroobants te ontdekken hoe schilders, beeldhouwers, componisten, zangers of dirigenten omgaan met hun werkelijkheden en wat dat met hemzelf doet. In het laatste luik, ‘Lievelings’, probeert hij dichter te komen bij zijn eigen ‘alledaagse’ mensen, zowel doden als levenden.
Uit het eerste luik nu het volgende gedicht:
Waterliedje
Zoals het water doet en niet weet dat
het water is, maar vloeit, bevloeit, en stoeit
met oeverriet en boorden, grassig en
meanderend, zoals het zonder omzien
verder schuift en leven achterlaat en
leven meevoert, zélf dat leven is –
Zo vloeien wij en groeien wij doorheen de
de dagen en de vragen, weten amper
wie we worden, laten woorden achter
langs de oevers wederzijds, maar zonder
omzien, vruchtbaar soms, soms vruchteloos,
en leven naar een ruimer leven toe.
Twee sextetten zonder eindrijm, maar met volop assonanties en alliteraties. Op zich niets bijzonders, maar wel zoals ze hier staan. Het vers loopt fantastisch en heeft een bijzondere klankrijkdom. Overdaad schaadt luidt het spreekwoord, maar daar is hier beslist geen sprake van. Een mooie afwisseling van de oe-, a- en o-klanken en alliteraties op de w, de v en z zorgen voor een evenwichtige eerste strofe. In de tweede strofe wordt dat mooi doorgezet. Nergens klinkt het, en dat gevaar ligt op de loer, kitcherig. Opvallend is het ritme, waardoor de cadans van het stromende water prachtig wordt weergegeven.
De boodschap is mooi verpakt: zoals water niet weet waar het langskomt en waar het naar toe stroomt zo gaat het leven door. Zoals een rivier breder wordt naarmate hij de zee nadert, zo gaan wij ruimer denken en meer relativeren naarmate we ouder worden.
Uit het derde luik komt het volgende vers:
Leraar
Hij keek naar ons vanuit een onbekende
hoogte, maar keek nimmer op ons neer,
hoe woelig wij ook waren, en hoezeer
in onmin ook met alles, wij zijn jonge bende.
Steeds zei hij iets minder dan hij wist,
maar net iets meer dan wat van hem verwacht werd,
liet toe dat zijn scherpste woord verzacht werd
door een monkellach, zijn liefste list.
Hij was geen man van methodologie,
en geen systeem bleek heilig, maar hij bracht ons
veilig bij wie wij nog moesten worden.
Dit verzacht ook deze eligie:
dat wij vandaag nog dragers zijn van zijn
(de vruchtbaarst mogelijke) ironie.
In dit sonnet weer opvallend mooie alliteraties en assonanties die organisch in de tekst zijn opgenomen. Hier is een vakman, een taalvirtuoos aan de gang, want het rijmt en dat kan het gevaar met zich meebrengen dat er concessies gedaan worden om het rijmend te krijgen, maar daar is hier absoluut geen sprake van. De leraar aan wie dit gedicht, zij het postuum, is opgedragen kan trots zijn. Wat een waardering en liefde spreekt uit dit vers. Een heel mooie gedachte vind ik de passage: ‘hij bracht ons veilig bij wie wij nog moesten worden’.
Als je zo een klassieke vorm kan hanteren, is dat een lust voor de poëzielezer.
Op de bladzijde naast het vorige gedicht staat het volgende:
Later
Dit zijn dan de jaren van later…
maar nooit zijn er mensen genoeg,
nooit wanneer jaren verjaren,
of uitzicht vergaard moet,
of deuren geopend en bomen geplant.
Het dubbelzinnige feest moet bewaard
in de dubbelmonarchie van het wonen:
bevestiging, verzoening, verhoping en paring, …
Opzij staan steeds de getuigen:
niets weten ze beter (verklaring noch inzicht);
ze kijken en luisteren – en blijven nabij.
Zo euforisch als ik was over de vorige gedichten, zo teleurgesteld ben ik in het bovenstaande gedicht. De ingehouden toon en het gebruik van alliteratie en assonantie is weg in dit laatste vers. Vervelende herhalingen en het weglaten van het hulpwerkwoord worden wekken irritatie bij me op. De bedoeling van het gedicht is overduidelijk: allen die ons ontvallen zijn, blijven in onze herinneringen voortleven. Niet echt een revolutionaire vondst.
Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel zegt men, een waarheid waar je niet omheen kunt. Dat geldt jammer genoeg voor deze bundel. Ondanks de prachtige, evenwichtige, klankrijke verzen, laat je het eindoordeel toch beïnvloeden door de zwakke. Het had zo mooi kunnen zijn: laat de zwakke gedichten weg en de bundel is prachtig. Jammer, maar we moeten het doen met deze uitgave en misschien moeten we de bladzijden met zwakke passages maar snel omslaan om meer te genieten van het moois dat er toch in staat.
***
Jos Stroobants (1948) publiceerde twaalf dichtbundels, o.a. Staties (2015), Voor een dag als deze (2011) en Tegen de tijd (1994). Naast dichter is hij actief als toneelmaker, musicus en componist.