Met niets dan goud voor ogen
door Peter J.R. Vermaat
De titel van de bundel toondoof van Krijn Peter Hesselink verwijst naar het gelijknamige gedicht op p. 49, waarin onder meer wordt beschreven dat Fred Astaire vanwege zijn toondoofheid voor elk optreden tientallen luidsprekers onder het podium liet plaatsen, zodat hij de muziek zou voelen en daardoor toch zuiver zou zingen. Op zijn site stelt de auteur dit verhaal te hebben overgenomen van Daan Doesborgh, die op zijn beurt ontkent het te hebben verzonnen. Vermoedelijk spelen de heren beiden een spelletje met de werkelijkheid. Mogelijk is de werkelijke achtergrond van dit verhaal het feit dat een van Astaire’s danspartners, Cyd Charisse (eigenlijk Tula Ellice Finklea, 1921-2008), zo toondoof was dat in alle musicals waarin ze speelde haar stem naderhand opnieuw ingezongen moest worden.
Wellicht schuilt er meer waarheid in de anekdote dat uitgeverij Podium bezuinigt op de corrector. Dat het Hesselink af en toe ontbreekt aan taalbeheersing, moet mogelijk zijn basisschool worden aangerekend, maar dat de lezer dat merkt, is een keuze van de uitgever. Naast een enkel lelijk ‘je zal’ in plaats van ‘je zult’ (p. 11 en p. 38) toont Hesselink de sterke neiging om voorzetsels, die bij een werkwoord horen, daarvan los te maken (‘aan mag kloppen’ in plaats van ‘mag aankloppen’ en ‘na zou bouwen’ in plaats van ‘zou nabouwen’, beide op p. 13): in totaal negen keer.
De gedichten van Hesselink voegen zich naadloos in de hedendaagse traditie van weinig muzikale, maar vooral verhalende poëzie, waarin de auteur zijn best doet om elementen uit twee verschillende werelden bij elkaar in de kamer te krijgen. Vaak gebruikt hij de vorm van de perspectiefwisseling, waarbij een ‘ik’ en een ‘jij’ stuivertje wisselen met een ‘hij’ of een ‘zij’ en de lezer mogelijk naar zichzelf zit te kijken:
De voorbijganger
Zolang jij er niet bent
maakt het niemand iets uit
of de stem die antwoordt
ook de stem is die
zich de vraag influisterde
of de idioot die in de gracht sprong
samenvalt met
de stakker
die staat te rillen
in mijn doorweekte kloffie
wie ben ik om te denken
dat wie dit denkt over een week
over een jaar, zolang hij leeft
nog van jou, wie ben ik
om te denken
(p. 16)
In veel gedichten is zichtbaar dat Hesselink de nodige ervaring heeft als podiumdichter. In een aantal gevallen blijft zo’n gedicht te ‘dun’ en nodigt het niet meer uit tot herlezen. In een enkel geval levert het een vers op van een prettig bedrieglijke eenvoud:
*
Mijn eerste woord
was geen woord
ik wist van klank
niet van betekenis
mijn tweede woord
was mijn eerste woord en
was geen woord, ik stootte maar
wat uit en zag de vrolijke gezichten
mijn zoveelste woord
toen ik mijn hand op je buik legde
waar ik hem al zo vaak
had laten rusten
maar zonder, zoals nu, me te verbeelden
dat ze opbolde, dat ze huisvestte
mijn zoveelste woord
mijn voorlopig laatste woord
was geen woord en
daar was alles mee gezegd
(p. 36)
Verschillende gedichten in de bundel gaan over dood (van een vader) en (naderende) geboorte van een kind. Die thematische samenhang is prettig, aangezien je daarmee als lezer een netwerk van verwijzingen opmerkt die niet uit de diepte van de gedichten zelf komen.
Alle stijlkenmerken van de bundel komen samen in het onderstaande gedicht, waarin, bijna bij wijze van uitzondering, meer gezegd wordt dan er in eerste instantie kan worden gelezen:
Altijd prijs
Ik lette niet goed op, de mannen kwamen
en legden gouden munten op mijn ogen
inwisselbaar voor alles waar mijn blik
niet langer op kon vallen, of was ik
het zelf die toen jij even niet goed oplette
het bed uitkoos waarop sinds mijn vaders dood
geen mens zich meer had durven uit te strekken
en haalde ik het geld uit eigen zak
laatst had ik je nog op schoot genomen en
je uitgelegd: alles heeft zijn prijs
nu lig ik hier met niets dan goud voor ogen
terwijl achter je rug de mannen zwijgend
de lege kamers van het huis opmeten
(p. 42)
Het bedekken van de ogen van een overledene met gouden of zilveren munten, zodat hij de veerman Charon kan betalen, maar ook om te voorkomen dat hij de nog levenden meetrekt de dood in, is een gebruik dat vooral in films getoond wordt, in plaats van het leggen van een obool onder de tong van de dode, zoals in de klassieke literatuur beschreven staat. Aangenaam is de ogenschijnlijke tegenstelling (onder de oppervlakte) tussen ‘goud’ en ‘blik’ en eveneens prettig is de vraag of het gaan liggen op het doodsbed van een ander de poort naar de onderwereld opent.
Dit is het soort gedichten, waarvan ik er meer, veel meer in een bundel wil lezen en het stemt tot tevredenheid dat Krijn Peter Hesselink ze in elk geval schrijven kan.
____
Krijn Peter Hesselink (2018). Toondoof. Uitgeverij Podium, 64 blz. € 17,50. ISBN: 9789057599101