Op zoek naar de tegentijd
door Romain John van de Maele
Het gebeurt niet vaak dat een recensent aandacht besteedt aan een bundel als kunstobject. Stilte in mij, een bundel die gedichten van Marleen de Crée bij beeldend werk van Goedele Peeters bevat, valt echter onmiddellijk op door de aparte vormgeving, en moet niet onderdoen voor My funny Valentine (2015) van Roger de Neef en Michael Bastow. Meester typograaf en uitgever Alexander Stols (1900-1973) zou deze bundels met liefde in de hand hebben genomen.
De bundel bestaat uit twee reeksen: ‘Stilte in mij’ (tien gedichten) en ‘So long’ (drie gedichten). De mijmeringen van Marleen de Crée staan naast acrylschetsen en houtsneden van Goedele Peeters. Ze werden in het Frans vertaald door Frans de Haes (40-46) en in het Engels door Willem Groenewegen (47-53). Voor de dichteres het woord neemt, citeert ze enkele versregels van de Amerikaanse dichter, romanschrijver en vertaler Paul Auster (1947): ‘I dedicate these words to the things in life I do not understand, / to each thing passing away before my eyes. / I dedicate these words to the impossibility of finding a word equal to the / silence indside me.’ De stilte van Auster werd door de dichteres verdiept, en de woorden herinnerden me onmiddellijk aan mijn vroegere poëticale credo. In 1980 sloot ik mijn bundel Primum non nocere af met de stelling dat alleen stilte poëzie is. Die stelling heb ik intussen wat afgezwakt, maar stilte is voor mij nog altijd – en wellicht ook voor heel veel dichters – een absolute noodzaak om poëtische ertslagen te ontdekken. ‘Finding a word equal to the silence inside me’ is geen vanzelfsprekende opgave. De uitgever vatte de zoektocht van de dichteres en de grafica als volgt samen: ‘De meesterlijke dagboekschetsen en houtsneden van Goedele Peeters zijn het resultaat van een dagelijks ritueel om greep te krijgen op het verlies van haar moeder. Marleen de Crée dichtte de meanders van emotie en plastisch werk tot een symbiose tussen drie vrouwen: de moeder, de grafica en zijzelf.’
Gedichten schrijven is inderdaad een vorm van waarheidvinding, die het ware, het schone en het goede probeert te verenigen, ook – of vooral – bij verlies. Zelfs dichters die ‘vrolijke’ gedichten schrijven – ik denk aan Pierre Kemp – hebben het over de leegte, het verlies, de verdwenen hoop, het aarzelende verlangen. Dat is ook zo in Stilte in mij dat slechts weinig donkere kleuren bevat. De acrylschetsen vallen vooral op door het dominante groen, het lichte blauw en een weinig bruin. Misschien verwijzen het paars en het purper, kleuren die veel minder voorkomen, naar een vorm van rouw, maar zelfs de schets waarop de kunstenares ‘326 dagen moederloos’ noteerde (31), is dominant groen. Goedele Peeters schreef wel degelijk moederloos, niet moedeloos. Rouwen en herdenken vragen om momenten van stilte, maar stilte is niet gelijk aan stilstand.
Hoe heeft Marleen de Crée de beelden verwerkt? Wie voor het lezen aan ut pictura poesis dacht, moet die stelling opgeven of aanpassen. De dichteres heeft in slechts acht gedichten naar een kleur verwezen, en de dominante kleur is wit (7, 8, 16, 19, 22, 29 en 36), waarbij twee maal ‘witte stilte’ (8 en 19) opvalt. Een maal wordt wit in een werkwoordvorm gebruikt: ‘witgekalkt’ (22). Bij de witte stilte denk ik zelf aan het witte blad dat op de eerste woorden of de eerste penseelstreek wacht. Voorts heeft de dichteres één keer blauw (8), grijs (24) en groen (29) gebruikt. Groen dat zo opvallend aanwezig is in het werk van Goedele Peeters, duikt op in ‘toen onze tijd nog ging liggen / in zijn groene schaduw’, en dat zijn versregels die naast de opvallend donkere houtsnede ‘Stilte in Mij / Winter’ staan – een houtsnede die niet één veegje groen bevat. Toch zijn de versregels indirect in overeenstemming met de picturale representatie: ze verwijzen naar wat er niet meer is: de lente, de zomer en de veelkleurige herfst, nu de winter de natuur en de gedachten in donkere tinten onderdompelt. Ut pictura poesis kan naar het afwezige tegenbeeld verwijzen. Wie een gedachte of een waarneming verbeeldt, neemt een standpunt in en maakt een positieve en een negatieve keuze. Wat vorm krijgt, duwt een andere vorm naar de achtergrond.
In het eerste gedicht ademden ‘de bomen […] voorzichtig het verlies’ (7), maar het valt toch op dat Marleen de Crée twee maal het woord stad (15 en 22) heeft gebruikt, hoewel ik nergens een beeld heb aangetroffen dat aan een stedelijke herinnering herinnert. De natuur van de grafica is wel dominant aanwezig in het woordgebruik van de dichteres die de beelden heeft aangevuld met woorden als dromen en licht (de absolute voorwaarde om visuele kunst vorm te geven), mist (die zoals in de novellen van Filip de Pillecyn de sfeer bepaalt), mos (een blijver in de natuur), zwijgen, stilte. Het titelwoord stilte is als het ware het cement van de eerste reeks: het komt minimaal één maal voor in elk van de tien gedichten. In de tweede reeks wordt het woord niet één keer gebruikt, maar Stilte in mij is toch een adequate titel.
De stilte stelt de dichteres in staat om het verleden te exploreren, de tijd toen nog veel mogelijk was: de groei, het spel en de vreugde. De tijd toen nog veel woorden werden gebruikt om het leven te begeleiden en/of vorm te geven. De tijd die als tegentijd de dood uiteindelijk verzacht, want de dood wist het verleden niet uit – de dood is zelfs een voorwaarde om de schoonheid van die tijd echt te ervaren en met de onophoudelijk voorwaarts bewegende tijd te laten samensmelten. Stilte in mij is een bundel die veel gedachten en heel veel beelden nieuw leven inblaast.
____
Marleen de Crée (2018). Stilte in mij. Met acrylschetsen en houtsneden van Goedele Peeters, Uitgeverij P, 56 blz. € 30. ISBN 9789492339645