Jelle Jan Klinkert (Hilversum, 1947) was sociaal-wetenschappelijk onderzoeker aan de Vrije Universiteit, ziekenhuisbestuurder en redactiemedewerker en columnist van dagblad Trouw. Tegenwoordig is hij koordirigent en dichter.
Zijn visie op poëzie: ‘Poëzie is de muziek van de taal’.
uit de bundel Kom liefde, kom! (uitgeverij U2pi, 2018) drie gedichten:
Aandachtig
terwijl een man zijn modderige laarzen uittrekt
koeien zwaarlijvig zweven in de mist
een kale struik wegkruipt onder
de lage ramen
terwijl een hond zachtjes begint te grommen
een kind huilt in een ver verscholen huis
een dode eend met kleine schokken
aanspoelt op het strand
terwijl de nacht de avond overmant
de maan grauwt tegen wolken
een boom zijn laatste blad
vergooit
terwijl ik denk aan
wie mijn lieven
zijn
Genezen
Toe,
maak mij weer beter
dan ik ben.
Laat water opstromen tegen
te steile rotsen, zet een bedenkelijke
streep op zwart papier, gooi kapitalen
goud in zee. Bekijk mij heel precies
wanneer ik huil
of huiver. Streel een vreemde.
Mij. Ver weggegaan, gebleven,
gekomen.
Doe alles zonder enige gedachte.
Maar wees heel teder.
Psalm 150
Toen de band begon te spelen,
op die avond in N., het was al
na twaalven, zag ik hoe de mannen
opkeken, hun bier neerzetten,
hoe gesprekken stokten en ze luisterden,
luisterden en hoe er
meer was dan alleen de muziek,
dat ze dat hoorden en elkaar
herkenden, hoe alles samenkwam
in wervelingen en grootsheid, in
nooit gehoorde harmonieën,
hoe ze, toen alles was uitgespeeld,
daarop hun dronk uitbrachten:
daar ga je!