Het zangrepertoire van een leeuwerik
door Herbert Mouwen
Guido Gezelle opent een door hemzelf geschreven gedicht over de leeuwerik met de versregels ‘Aan de leeuwerke in de lucht / Mij beminde Grijslawerke.’ De titel Laiwarikon – ‘lawerke’ is een mooie Vlaamse vertaling – van de nieuwe bundel van Peter Ghyssaert verwijst ook naar deze klagend zingende vogel die we kennen uit de Middeleeuwse wachterliederen en uit de dialoog van Shakespeare’s Romeo en Juliet, waarin Romeo zegt dat het de leeuwerik (‘de bode van de morgen’) is die ze horen zingen en niet de nachtegaal. Peter Ghyssaert is naast dichter ook uitvoerend musicus en muziekdocent. Hij studeerde viool en is gespecialiseerd in kamermuziek. De lezer doet er goed aan te letten op de muzikale thema’s en vormaspecten in zijn gedichten, zoals verschillende strofe- en rijmvormen, klank en ritme.
De leeuwerik staat afgebeeld op de voorkaft. Niet alleen de titel Laiwarikon maar ook het motto van de bundel is een ingang voor de lezer om grip te krijgen op de inhoud. Het motto lijkt ook een aanduiding van het onderwerp van de bundel: ‘De knar draait zich om, / Geluk begon… / Geluk begon / Laiwarikon!’, waarna de bundel begint met een speelse uiteenzetting in proza over de eerste versregel. Het woord ‘knar’ heeft zoveel verschillende betekenissen dat ik er vooralsnog niet uitkom, welke hier precies bedoeld is. Wel is mij duidelijk dat wanneer de knar zich omdraait hij ineens een heel andere werkelijkheid waarneemt en dan kan hij aan de slag: ‘in die draaibeweging gaat de wereld fluisteren en flonkeren en kreunen, en in jou verzamelen zich de woorden, de schitterende, nutteloze verzamelingen, elk woord een nirwana, dat niets meer hoeft dan zichzelf te zijn.’ De zin ‘Duizenden uren van leegte heb je nodig, duizenden uren: om deze frêle zin te verwelkomen en grond te geven’ is van belang, al is het alleen maar omdat deze het oeroude principe van oefening baart kunst aangeeft en dat zal deze dichter-musicus niet vreemd voorkomen.
Al bladerend door de bundel komen bepaalde structuurelementen terug, zoals de vier gedichten onder de titel ‘Bloedsomlopen / GELÚK BEGÓN’, waarbij ‘GELÚK BEGÓN’ onderaan het voorafgaande gedicht of na het gedicht ‘Bloedsomlopen’ zelf staat afgedrukt. De gedichten met de titel ‘Bloedsomlopen’, die een aankondigende functie hebben in de bundel, zijn telkens een variant en een uitbreiding van het vorige ‘Bloedsomlopen’-gedicht. Het eerste gedicht ‘Bloedsomlopen’ zegt veel over het proces van het dichten, het wezen en de betekenis van woorden en de houding als rebels dichter:
Woorden zijn dieren dieren
vragen ons hen te volgen
naar nesten van rebellie
de flakkering tegen de wand
van bezielde bloedsomlopen
wij zijn aangekomen
in de woorden elk van hen
een klein en ingehemd nirwana
De bundel bestaat uit een verzameling van de meest uiteenlopende verssoorten en dat maakt enerzijds de bundel aantrekkelijk omdat veel gedichten qua vorm en inhoud geslaagd zijn, anderzijds staan er ook verzen tussen die ontoegankelijk zijn en waar bij de vormgeving vraagtekens gezet kunnen worden. Laiwarikon is in ieder geval een bundel om eindeloos in te bladeren en te lezen. Zo is het gedicht ‘Treurwilglied’ fraai ideoplastisch weergegeven. Het gedicht heeft de vorm van een treurwilg. De stam bestaat uit zesmaal de zinsnede ‘in je dromen’, met onder aan de wortels de twee regels ‘waar je leven / wild zal stromen’. Links van de stam zijn vijf vierregelige strofen en rechts alternerend daarvan vier tweeregelige strofen de takken van de boom, die diep doorzakken en uitlopen in vier enkelvoudige korte versregels. Het gedicht is als één lange versregel te lezen. Als lezer bemerk je dan dat het de vorm heeft van een moderne litanie, een klaaglied. ‘Erlkönig revisted’ verwijst naar het zestien seconden durende muziekstuk van Wolfgang Wildner, waarin hij telkens in staccato-vorm en in een hoog tempo de eerste twee versregels van de Erlkönig van Franz Schubert opzegt: ‘Wer reitet so spät durch Nacht und Wind? / ‘Es ist der Vater mit seinem Kind’. Het gedicht van Ghyssaert heeft een balladevorm, met vloeiend ritmische versregels en een slotvers (‘maar nu niet meer’) bij de meeste strofen. Het gedicht is een extreem contrast met het muziekstuk. Het gedicht ‘Vier kwatrijnen’, waarin vier maal vier versregels met enkele varianten herhaald worden, sluit aan bij de vorm van het ‘Ik-Mij’-sonnet van Lucebert. Het gedicht ‘Hier, niet, daar’ met de zich in varianten herhalende dichtregel ‘Hier vallen de pruimen uit de bomen hier’ staat in de traditie van de poëzie van Paul van Ostaijen en kan zelfs als een pastiche op zijn werk, bijvoorbeeld op ‘Melopee’ of ‘Alpejagerslied’, beschouwd worden. Laiwarikon laat veel verschillende dichtvormen zien. De eigenzinnige aanpak van bekende versvormen door de dichter leidt telkens tot een moment van leesplezier bij het herkennen ervan. Het lijkt er sterk op dat het lezen en bestuderen van de Nederlandse poëzie door Ghyssaert inspirerend werkt op zijn eigen dichtactiviteiten. De leeuwerik, een trekvogel bij uitstek, komt bovendien terecht in verre landen en dat leidt weer tot enkele fraaie gedichten, hoewel ik moet toegeven dat het spottende dicht-bij-huis-gedicht ‘Belgische duiventil’ mij in de lach deed schieten.
De bundel bevat naast de al genoemde nog meer gedichten die verwijzen naar de wereld van de muziek. Troubadourlied gaat over de Noorse kunstschaatster en filmster Sonja Henie, die drie keer Olympisch kampioen werd (1928, 1932 en 1936). Bij haar debuut op de Olympische Spelen in 1924 – ze was toen pas 11 jaar – moest ze enkele malen naar de kant schaatsen om haar coach te vragen hoe ze verder moest gaan met haar kür: ze wist het niet meer. Wat een rake metafoor voor een zich ontwikkelend dichterschap! Laiwarikon bevat ook prozagedichten. Opvallend is het op een na laatste gedicht van de bundel dat dezelfde titel heeft als de titel van de bundel. Het is opgebouwd uit elf delen proza met veel poëtische elementen in zich. Het is een persoonlijke poëtica, waarin zijn positie en ontwikkeling als dichter geschetst wordt. Ghyssaert was eerst musicus, pas later trad hij als dichter naar buiten. Het lange gedicht opent aldus:
Probeer vooral leven en dood niet te begrijpen. Je begrip zou ze doen krimpen.
Aan de ene muur: de ingelijste dood. Aan de andere: het ingelijste leven. En
wat al niet zou ik doen om jullie allebei van mijn muren weg te jagen!
Daarna beschrijft hij dat het dichterschap in hem pas laat tot bloei kwam: ‘Hij was allang volwassen toen de poëzie zich als een geruisloze lintworm in / hem nestelde.’ Ook openbaarde de zingende leeuwerik zich al vroeg in hem: ‘Vanaf de eerste noot werd duidelijk: dit is / een wezen met een gave.’ De band tussen poëzie en muziek is in deze tekst expliciet aanwezig en verdwijnt ook niet meer, want hij krijgt een ‘Poëziemuseum’ met ‘een contract voor onbepaalde tijd’. Hij is dichter in een gebouw, ‘een rechthoekig gebouw van twee verdiepingen in koloniale stijl’, waarin hij als Laiwarikon ‘troonde… orgelde, croonde en reciteerde’ en zijn contract werd ‘met vele bladzijden aangevuld’. Na een heftig slot eindigt de tekst in een vorm van rust. Wel lezen we nog: ‘In het koloniale museum mag niet gefluisterd worden.’ Zeker, de dichter die moet zich laten horen in zijn nu al lange carrière. Het gedicht Laiwarikon is een prachtig geschreven en uitgewerkte tekst.
Tussen al deze vormexperimenten en prozagedichten en -teksten staat dan ineens een heel ander gedicht – laat ik zo vrij zijn om te zeggen – zonder inhoudelijke of formatieve opsmuk. Gevoelig, ontroerend maar niet sentimenteel, hoogstens wat melancholiek, zonder een overdaad aan metaforen maar direct en zintuiglijk.
Dat weinige zuidelijke waaien
Zo’n gezicht heb je dat als je niét lacht
tristesse inscheept in het bootje
van je ogen en je mond
– tristesse, dat weinige zuidelijke waaien
dat nergens thuishoort maar bij jou
valt het in slaap en jullie zijn slapers
tegen elkaar aan; ik ben niet bedroefd zeg je,
mijn gezicht is gewoon zo – en ik zie dat ze zich
tegen je aan klemt en wat ze zegt
is gefluisterd en helemaal niet begrijpelijk.
Laiwarikon is alweer de negende dichtbundel van Peter Ghyssaert, die in 1991 met Honingtuin debuteerde. Wanneer we kijken naar de enorme variëteit in versvormen, stijlfiguren en onderwerpen, dan lijkt het erop dat we nog veel nieuwe poëzie van deze dichter kunnen verwachten. De dichter lijkt geen onderwerp uit de weg te gaan. Zijn poëzieaanbod is zo groot, dat er niet aan te ontkomen valt gedichten tegen te komen waar je als lezer niet mee uit de voeten kunt. Het zij zo, gewoon doorbladeren en verder lezen, zo erg is dat niet. Voor de lezer heeft Laiwarikon iets van een groeibriljant. Wellicht later nog eens proberen een ingang te vinden op het gedicht dat jou niet meteen binnenliet. De bundel niet te snel opzij leggen.
____
Peter Ghyssaert (2018). Laiwarikon. Uitgeverij Atlas Contact, 86 blz. € 19,99. ISBN 9789025451882