LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

“Dichters zijn getuigen van hun tijd”

4 apr, 2019

Ali Ṣerik kwam als zevenjarig jochie met zijn vader naar Nederland. Zijn vader was gastarbeider in de textielindustrie in Twente. Maar omdat zijn zoon in zijn ogen te snel verwesterde, stuurde hij hem op twaalfjarige leeftijd terug naar Turkije. Daar woonde Ali tot z’n vijftiende op het platteland bij een tante in een dorp zonder school, zonder elektriciteit en zonder stromend water in de huizen. Daarna nog een jaar in Ankara bij een oom.
Terug in Nederland vlogen z’n vriendjes van vroeger uit en was zijn opleiding gebroken. Ook het Nederlands was hij net zo snel vergeten als hij het eerder had geleerd. ‘Taal is niet persoonsgebonden’ zegt hij daarover. Hij gaat werken en schrijft in het Turks. Drie bundels verschijnen in Turkije.
Pas als hij kinderen krijgt –hij verhuist voor de liefde naar Amersfoort- schrijft hij in het Nederlands. Eerst gedichten bij interviews met personen, toen bij foto’s en daarna een eerste bundel Door bloeiend heimwee, gevolgd door De hartslagen van de mus. En in 2018, bij uitgeverij Lipardi in Utrecht: De stem die baart.
Marten Janse sprak bij hem thuis over taal en cultuur.

 

foto Hans Erkelens

 

Je bent drie keer verplant. Waar wortel jij?
Ja, eerst in Oldenzaal, toen weer in Turkije en nu uiteindelijk in Amersfoort. De eerste keer was makkelijk. Ik was jong en liep gewoon met anderen mee. Maar de tweede keer was anders. Daar waren ook zoveel minder voorzieningen, je moest buiten naar de wc. Ik heb daar wel, na twee jaar, de tv zien komen. Dat was heel bijzonder. We zaten met veertig mensen op de grond in de huiskamer. De accu’s werden van de tractoren gehaald en zo konden we twee uur televisiekijken. Dat is wel een van mijn mooiste herinneringen uit die tijd!
Ik ben wel kritisch naar de Turkse samenleving gaan kijken, ik was er zes jaar weggeweest en kende bijvoorbeeld de televisie al van hier. Omgekeerd gebeurde hetzelfde. Ik was net opgewarmd in Turkije toen ik weer terugkwam. Mijn opleiding was natuurlijk onderbroken en mijn Nederlands was verwaterd. Taal heeft geen band met de drager. Ik had geen zin om te schakelen. Ik was zestien en wilde gewoon geld verdienen.

Dat klinkt weinig poëtisch. Hoe kom je van daar bij het dichten?
Ik was beïnvloed door de volksdichters van Turkije. In sommige liederen zie je de opstand, de rebelsheid. Krachtige taal waarvan je tranen in de ogen krijgt. Vijf/zes eeuwen oud uit de tijd van het Ottomaanse rijk, uit de tijd van veel opstanden. Luister hier bijvoorbeeld eens naar: De kreet is van de sultan, maar de bergen zijn van ons.
Ik schreef deze en andere liedteksten op, als vijftien-/zestienjarige. Zo ben ik begonnen. Dat was mijn inspiratiebron. Het was 1980, in Turkije was een staatsgreep, ik was links geëngageerd. Ik was solidair met de armen en met journalisten die in de gevangenis werden gegooid. En ik publiceerde in Turkije.
Maar toen kreeg ik kinderen. Zij spreken geen Turks. En ik woon hier, dus ik bedacht dat ik nog wel solidair kon zijn, maar dat dat ook in het Nederlands mag. Ik heb mijzelf de opdracht gegeven om het jaar 2000 vast te leggen in foto’s en gedichten. Een mooi project om de multiculturele samenleving te laten zien waarvan ik getuige ben. Een tijdsdocument.
Daarna heb ik mijn eerste dichtbundel in het Nederlands geschreven.

 

EEN WANDELING
WACHT

Niet alleen de bomen lijken op dit land,
de bloemen doen dat ook, het gras lijkt op dit land
de dakpannen niet te vergeten.

Vooral het gesprek over kinderen lijkt op dit land
hoe vrouwen gehaast fietsen, mannen mopperen
over politiek. Wat in het bijzonder op dit land lijkt
zijn de warme woonkamers. Door het raam
naar buiten kijken, thuis of in de trein.
Almaar op zoek naar iets nieuws.

Wat eveneens op dit mooie land lijkt
zijn oude mensen die graag door willen gaan,
het moeilijk vinden om te stoppen.
Bang zijn voor een vreemde, ook al komt die
van de andere kant van het land.

Ook de grachten en het water dat golft
in de wind. Maar het meest lijkt dit land op
de duinen waar een wandeling wacht
op een wandelaar.

(Uit: De stem die baart, 2018)

Ken je ook Nederlandse dichters?
Jazeker! Ik ben fan van Rutger Kopland, lees ook Ilja Pfeiffer graag, Ingmar Heytze en Marsman. Maar het liefst lees ik verzamelbundels. Je stapt dan van de ene wereld in de andere, heerlijk vind ik dat.
Ik zit in drie poëziekringen, één in Utrecht en twee in Amersfoort. Daar leer ik veel van, bijvoorbeeld dat een kraai ook een naam is voor een doodgraver. En een knaapje een kleerhanger. Een ander voorbeeld is de kraanvogel: in Turkije is dat de boodschapper van de liefde. En brood bijvoorbeeld, als je geen brood bezit, zit je in Turkije enorm in de ellende. Veel meer nog dan hier in Nederland.
Ik zit ook bij Taalpodium Zeist, een vereniging van meer dan honderd leden die samen een blad uitbrengen.

Waar komt jouw inspiratie vandaan?
Ik lees het in de krant of hoor het op de radio en dan sla ik het op. Of ik zie het ergens… Later komt er een moment dat ik het dan opeens kan gebruiken. Zo zag ik een schotelkerkhof in Mosul, allemaal schotelontvangers die in beslag waren genomen en op een plek gedumpt. Mensen hun oren en ogen afgenomen… Of het bericht over Italiaanse vissers die geen vis meer eten omdat er zoveel vluchtelingen verdronken zijn in de Middellandse Zee. Ik zag een foto van een meisje in het water en dacht even dat het mijn dochters waren die met armen en benen wijd dreven en naar de vissen keken. Pas toen ik het onderschrift las, begreep ik dat het een drenkeling was. In mijn gedicht koppelde ik dat aan het verhaal van die Italiaanse vissers.

Waarom schrijf je?
Om emotioneel tot rust te komen. Ik denk dat als ik zou stoppen met schrijven, ik in mijn hart blind word. Het is meer dan een uitlaatklep. Een dichter is een getuige van zijn tijd. Ik hoorde van een wereldwijde enquête onder mensen naar hun mooiste wensen. En in Mongolië was er een man die wenste dat zijn paarden nooit honger zouden hebben. Dat vond ik zo mooi! Geen onhaalbare wensen over wereldvrede of uitbannen van ziektes, maar gewoon iets waar je zelf aan kunt werken, eerlijk en oprecht.
Ik wilde ook schrijven over de moord op de journalist in de ambassade van Saudi-Arabië. Onbegrijpelijk dat dat vandaag de dag nog kan. Maar ik wilde niet met de vinger wijzen of belerend doen. Toen ik de verloofde voor me zag die buiten stond te wachten, bedacht ik dat het over kwijtraken moest gaan. En zo heb ik het geschreven: Vier voorbeelden hoe je iemand kwijtraakt.

 

VIER VOORBEELDEN
HOE JE IEMAND
KWIJTRAAKT

Voorbeeld 1
Je dochter van vier trekt het laken over je gezicht
rent naar mama en zegt, papa is kwijt.
Ze gaan gillend alle kamers langs op zoek naar jou.
Dan word je gevonden, je dochter omhelst je,
je krijgt een kus van je vrouw.
Gevonden worden is geweldig.

Voorbeeld 2
Je gaat het Saudische consulaat in Istanbul binnen
je aanstaande vrouw wacht op de stoep.
Je komt nooit meer naar buiten.
Veel later word je in tassen naar buiten gedragen.
Iemand pakt een schop,
iemand wil niet dat zijn schoenen vies worden.
Ondanks alles, gevonden worden is geweldig.

Voorbeeld 3
Je vader is dement, eigenwijzer dan daarvoor.
Hij is ontglipt aan je aandacht,
de deur stond open en het regende kou.
Je gaat de weg op kijkt langs alle straten,
er gaan vragen door je hoofd die daar niet horen.
Eindelijk belt iemand dat hij thuis wordt gebracht.
Gevonden worden is geweldig.

Voorbeeld 4
Het is winter en tegen het eind van het nacht,
je bent zo bezopen dat je amper kan nadenken.
Een traditie, pissen in de gracht na elk kroegbezoek
jammer dat er geen dikke ijslaag op ligt.
In de middag kijkt je vriend of je al wakker bent
hij ontdekt de leegte die je hebt achtergelaten.
Mensen moeten nog overtuigd worden,
zodat duikers naar je gaan zoeken.
Ondanks alles, gevonden worden is geweldig.

(ongepubliceerd)

Hoe reageren mensen op je poëzie?
Ik hoor van mensen dat het hen wel raakt, dat ze het mooi vinden. Dat vind ik positief. Maar meestal zeggen de mensen niets. Alleen als je ze heel goed kent dat zeggen ze wat. Maar daarom zit ik ook bij die kringen, want daar krijg ik feedback en ook nog op m’n donder als het nodig is. Ik vind het ook leuk om een opdracht te krijgen. De opdrachten zijn niet altijd fijn, maar het dwingt je om je rivierbed te verlaten en een ander pad op te gaan. Daar leer ik van.
Ik probeer ook op een andere manier te schrijven. In het eerste deel van mijn bundel bijvoorbeeld, zitten gewelddadige beelden van een man die z’n been afhakt, een terrorist, en nog meer. Ik hoef niet ver te zoeken naar die beelden zolang in Iran nog mensen opgehangen worden, een spektakel waar tienduizenden op afkomen. En zolang in Afghanistan en Pakistan nog vrouwen gestenigd worden. De werkelijkheid is dichtbij.
In Nederland werden heksen verbrand, althans mensen waarvan gedacht werd dat ze heksen waren. Er was toen weinig informatie. Nu is alle informatie beschikbaar, dus doen we dat niet meer. Ik begrijp niet dat mensen zo langzaam vooruitgaan. Daarom moeten we over die zaken schrijven, dat zijn we verplicht. Niet te soft, niet alleen over ons eigen gevoel, maar ook over wat daarbuiten is. Ik vind, als de dichter in de spiegel kijkt, moet hij ook de achterkant van de spiegel zien en daarover schrijven.

Is dat jouw missie?
Mensen, wereldwijd, zijn voor vijfennegentig procent hetzelfde, maar wij kijken alleen naar de verschillen en gebruiken die om elkaar af te stoten. Dat vind ik zo jammer. We moeten de mensen bijbrengen dat er een omslag nodig is.

 

DE MAN DIE
ZIJN BEEN
TROOST

Midden op het plein slaat een man met een steen
op zijn bovenbeen. Voorbijgangers verzamelen zich
om hem heen, om te zien hoe de spijkerbroek
scheurt en de huid openbarst. Een dunne straal bloed
stroomt op de kasseien, daarna zien ze hoe
de spieren scheuren. De man blijft maar slaan,
de steen hakt nu op zijn bot. Sprakeloos, gefascineerd
wordt er gekeken door steeds meer stervelingen.
De man gaat zitten, staan gaat niet meer.
Hij blijft slaan met de steen die nu helemaal bebloed is.
Een dierlijke lust ontstaat door dit schouwspel,
diep in het vlees van de toeschouwers,
bij het zien van een steniging of als iemand
met een hijskraan wordt ophangen. Lachend
en tandenknarsend van pijn, blijft de man bonken
op het bot. Een toeschouwer krijgt een stijve,
stopt zijn hand in zijn broek en begint te masturberen.
Uiteindelijk verbrijzelt de man zijn bot. Nu slaat hij
op het laatste stuk vlees dat nog vast zit, eindelijk
lukt het de man om zijn been van zijn lichaam
te scheiden. Opgewonden betasten vrouwen
hun borsten en vagina’s, kijkend naar de man
die zijn been in zijn armen neemt en troost.

(Uit: De stem die baart, 2018)

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...