Tegen de vervreemding van het religieuze
door Johan Reijmerink
–
Heraclitus (540-480 v. Chr) staat bekend als de Griekse filosoof van de verandering. Hij noemde de wisselwerking tussen tegengestelden enantiodromie. Dat begrip duidt op een fundamenteel mechanisme in onze psyche. Elk psychologisch uiterste omvat heimelijk zijn tegengestelde of staat daarmee op andere wijze in een zeer nauw en wezenlijk verband. Ja, het ontleent aan die tegenstelling juist zijn karakteristieke dynamiek.
De geschiedenis van het Avondland kent veel enantiodromische episodes. Een voorbeeld van zo’n periode is de romantische idealisering van de vrouw in de tijd van troubadours, lopend van de elfde tot de dertiende eeuw, en de religieuze tegenhanger daarvan, de in de elfde eeuw opkomende en snel aanwassende Mariaverering. Dat laatste is lang gepaard gegaan met de gruwel van de heksenvervolging die in dezelfde tijd uitbarstte en steeds schrikbarender vormen aannam. Maria en de heks – twee aspecten van het vrouwelijke die nauwelijks meer antithetisch en onverenigbaar kunnen schijnen en toch als begrippenpaar slechts de beide polen van één tegenstelling zijn. Het ligt in het wezen van de traditie om, desnoods onder aanwending van bepaalde drukmiddelen, het voortbestaan van normen en gedragspatronen te verzekeren. In die zin functioneert de traditie als een eenheid veroorzakend fenomeen.
Binnen dit cyclisch denken over traditie, tegenstelling, verandering en bewaren van eenheid is het in onze tijd van kerkverlating, islamisering en het toewenden naar oosterse spirituele tradities voorstelbaar, dat wellicht deze nieuwe uitgave van Het leven van Maria / Das Marien-Leben (1912) van Rainer Maria Rilke (1875-1926) past in het verlangen naar een spirituele opleving. Piet Thomas heeft vanuit de joods-christelijke traditie deze reeks van dertien gedichten over Maria vertaald en becommentarieerd. De eigenzinnige oriëntatie van Rilke op Maria die tevens een blijk van zijn eigen zoektocht naar het religieuze is, biedt ons mogelijk een nieuwe beleving die ons dichter bij haar innerlijke levenservaring brengt. Rilke evolueert als een dichter die zich beklemd wist door de knevelende werking van het christendom, vanuit een interesse voor de rabiate, extatisch-mystieke schilderkunst van de Spaanse schilder El Greco naar een innerlijk overtuiging dat hij zich een eigen God diende te scheppen door middel van zijn kunstenaarschap. Dat heeft hij in zijn bundel Das Marien-Leben uit 1912 trachten te realiseren.
De afzonderlijke taferelen uit het leven van Maria geeft hij met een ingehouden emotionaliteit weer. Rilke opent zijn reeks met de geboorte van Maria. Hij laat ons getuige zijn van de bevangenheid die de engelen tonen bij deze geboorte. Al direct in dit eerste gedicht breekt een hemelse werkelijkheid het leven van alledag binnen: ‘Een buurvrouw kwam met wijze raad, / maar wist niet hoe.’ De dichter probeert ons in het tweede gedicht het leven van Maria binnen te leiden, wanneer zij de tempel als jong meisje betreedt: ‘Om te begrijpen wat toen in haar omging’. Zij weet zich als vanzelf voorbestemd voor ‘’t al voor haar bereide lot, dat hoger / dan de hal was en zwaarder dan het huis’. Niet dat de engel als boodschapper Gods in het derde gedicht binnenkwam was zo opmerkelijk, maar dat hij zijn gelaat zo dicht toewendde naar haar ‘dat zijn blik en de blik waarmee zij naar hem opkeek, / zo in elkaar verdwaalden, alsof daarbuiten / opeens één grote leegte was ontstaan’. Onder de intense ‘ogenvreugde’ voltrekt zich het wonder van de vlekkeloze ontvangenis. Een mysterie!
Rilke volgt in grote lijnen het verhaal van Johannes en Marcus. Maria gaat in het vierde gedicht op bezoek bij Elisabeth. Ze kwam adem te kort bij de heuvelbeklimming: ‘Niet om de volheid van het land / (…) / maar om het wonder dat in haar ontstond.’ De vrouwen deelden beiden in de zegen van een aanstaande geboorte: ‘maar in de schoot van haar bejaarde nicht / sprong toen de Doper al van vreugde op.’ In het vijfde gedicht probeert de engel Jozefs argwaan weg te nemen, door hem te zeggen dat er zich een Gods werk aan zijn vrouw voltrekt. Rilke brengt de hemelse werkelijkheid heel onomwonden de wereld binnen: ‘Ben jij, omdat je planken zaagt, zo trots / dat je warempel Hem wil wederstreven / die uit hetzelfde hout in het geheim / bladeren bewegen en knoppen zwellen laat? // En hij begreep’ het.
Rilke kiest in het zesde gedicht opnieuw voor het mysterie. De herders ‘die de grenzeloosheid van de hemel kennen’, vernemen het grote nieuws door het volgen van een gloeiende ster. Het nieuws zal zich van nu verder een weg banen. In het zevende gedicht voltrekt zich de geboorte van Christus. De toornige God toont zich dit keer in zijn mildheid. Dit kind overstijgt al haar dromen: ‘Maar hij (dat merk je nog wel): hij verblijdt’ ons. Jozef, Maria en het kind vluchten in het achtste gedicht voor het geweld van Herodes naar Egypte. Bij nadering van de sterke tempels, ‘sprongen alle afgodsbeelden stuk’. In de bedwelmende hitte is daar ‘plotseling – / zie: de boom, die boven hen zijn kruin, / stil en dienstvaardig spreidde.’ Mens en natuur schikken zich, zodat het leek alsof zij ‘daar als in een droom’ zaten.
Rilke laat Maria in het negende gedicht zweven tussen hemel en aarde. Ze is trots op hem op het bruiloftsfeest te Kana: ‘Hij had haar eenvoud heerlijk mooi gemaakt’, toen hij daar water in wijn veranderde: ‘Ze had met haar verzoek, hem op zijn weg / gedwongen. Nu was hij echt een wonderdoener, / het hele offer kwam te vroeg, bleek niet // te stuiten.’ Dit kleine offer verwijst vooruit naar het grote offer van zijn sterven aan het kruis. De blindheid van haar ijdelheid had hem ertoe gedwongen. In het tiende gedicht vraagt Rilke zich af of het offer van het veranderen van water in wijn wel de wil van Jezus was: ‘Als dit jouw wil was, was je beter niet / geboren uit het lichaam van een vrouw’. Hij vraagt zich dan ook af, hoe het wonder mogelijk is dat een heiland uit zo’n wankelmoedige vrouw geboren kan worden. Ze ervaart de eigen zwakte tegenover zijn krachtdadigheid. In het elfde gedicht rijst het beeld van de Pièta voor ons op. Zijn smart ‘ontreddert en verwart’ haar hart. ‘Nu lig je dwars over mijn schoot, / ik kan je niet meer / baren nu.’ Ze ervaart later het mysterie in haar ontmoeting met de verrezen Heer. Het was voor hen ‘beiden onuitsprekelijk genezen.’ Een mystieke ervaring. Zijn onaardse hand rustte een oneindige eindigheid van een seconde op haar schouder. Daarin ervoeren ze beiden hun ultieme samenzijn.
Dezelfde engel die haar de geboorte van Jezus aankondigde, verschijnt in het dertiende driedelige gedicht om haar eigen sterven aan te kondigen. Ze was doordrongen van ‘haar dood en uitverkiezing’. Ze voelde haar krachten wijken en ze wist zich door engelen omhoog geheven naar ‘haar godsheerlijke natuur’. In deze extatisch-mystieke passage doet de interesse van Rilke voor de schilderijen van El Greco zich gelden. Tot aan haar dood was de hemel onvolledig. Naast de Verrezene was in de hemel vierentwintig jaar een lege plek. Hij leek tot dan toe gevuld vanwege het ‘luisterrijke aura van de Zoon.’ Bij haar verschijning ‘brak er uit haar zo’n ingehouden gloed los, / dat een der engelen, verblind door haar / verschijning hardop vroeg: wie is zij toch?’ Er kwam een milde schemering rond de lege plaats en leek ‘op een zweem van eenzaamheid’(…), op / een rest van aardse tijd’. De engelen keken naar haar. Ze keek angstig rond en kromp ineen als voelde zij: ‘ik / zijn oudste pijn -; en viel opeens voorover.’ Engelen pakten haar op en droegen haar zingend het laatste eind omhoog. Een engel gebood de apostel Thomas de steen van haar graf weg te duwen. ‘Als een bos lavendel werd zij / daar voor een tijd neergelegd, // zodat de aarde als in de vouwen / van een kostbaar doek haar geur bewaren zou’. Ze verdween zacht. Het lijkt alsof ze hier nog is.
Thomas geeft aan het eind van de tekstuitgave een uitgebreid leescommentaar op de gedichten. De religieuze afbeeldingen van Heinrich Vogeler, Titiaan en Tintoretto inspireerden Rilke tot deze reeks. Verder gebruikte hij het Schilderboek van de berg Athos, een boek met iconografische aanwijzingen voor de picturale uitbeelding van het leven van Jezus en Maria in de orthodoxe kerken. Aan dit laatste boek ontleent Rilke het motto voor deze bundel: ‘een storm hebbend in het innerlijke’. Aan de religieuze ontwikkeling besteedt Thomas jammer genoeg geen aandacht.
Thomas probeert zoals elke vertaler zijn eigen stem te vinden in deze minder bekende tekst van Rilke. Iets van de muzikaliteit heeft de vertaler moeten afleggen, doordat hij in veel mindere mate dan Rilke zich heeft moeten ontdoen van eindrijmen. Hij heeft haar meer gevonden in het toepassen van alliteraties en assonanties. De mysterieuze toon, klank en kracht die zweemt rond de poëzie van Rilke, is goeddeels verdwenen, ondanks het feit dat Thomas gewetensvol aan zijn vertaling heeft gewerkt. Dat neemt niet weg dat het waardering verdient dat er een nieuwe vertaling van deze cyclus is verschenen.
____
Rainer Maria Rilke (2019, oorspronkelijk 1912). Het leven van Maria – Das Marien-Leben (Vertaling en nawoord Piet Thomas) Inclusief cd met voordracht Stan Milbou. Uitgeverij P, 32 pp. ISBN 9789492339591. € 17,50.