Theo Danes (Amsterdam, 1983) is lightversedichter, grafisch vormgever en voormalig tienkamper. Bij Nijgh & Van Ditmar verschenen de bundels Atletische verzen (2006) en Olympische verzen (2008), beide samen met Ivo de Wijs geschreven. In 2016 kwam bij Uitgeverij Ziederis Danes’ solodebuut Personal Best uit, een verzameling van zijn beste werk vanaf 2009. Regelmatig betreedt hij, met cabaretiers als Erik van Muiswinkel, Jan J. Pieterse en Katinka Polderman, de podia van Lichtegedichtendagen- en festivals. Ook bij Kick van der Veers populaire radioprogramma Andermans Veren is hij een geziene gast.
Inge Boulonois ging met hem in gesprek.
foto Sarah Dona Manev
Je schrijft vormvaste verzen, was tienkamper en bent nu atletiektrainer. De koppeling tussen sport en poëzie heeft klassieke wortels: beroemde Griekse atleten lieten dichters hun zeges bezingen. Ik ken lightversedichters die op hun racefiets verzen uitdenken. Op de voorpagina van Personal Best, een titel die uit de sportwereld komt, prijkt een zelfgemaakte tekening van een atleet die om een vulpen wentelt. Met Abdelkader Benali deed je in 2015 mee aan een literaire hardloopavond. Wat maakt de combinatie van sport en dichtkunst voor jou zo belangrijk? Zie je overeenkomsten?
Mijn vader is sport, mijn moeder was taal. Zo bezien is een dichtende tienkamper niet eens zo’n verrassend product van die twee. De combinatie is belangrijk omdat mijn eerste bundels met Ivo de Wijs eruit ontsproten zijn. En het leverde leuke optredens op bij De Nico Scheepmakerbeker of Langs de Lijn.
De grootste overeenkomst is dat de allerbesten hun kunsten er zo verdraaid makkelijk uit laten zien. Als alles klopt is hordelopen ogenschijnlijk eenvoudig. Ongetrainde personen zullen echter niet over één zo’n hek kunnen springen zonder nazit op de spoedeisende hulp. Ook verzen die qua rijm, metrum, rijmschema en formulering wonderschoon zijn, lijken een makkie om zelf te maken. Maar vraag de gemiddelde Nederlander een Sinterklaasvers te bakken en het wordt aritmisch geworstel in ellenlange zinnen met half- en kreupelrijm. Daarnaast zijn ritme en timing in de sport en dichtkunst natuurlijk essentieel. Een metrische aanloop met een pointe aan het einde zie je bijvoorbeeld in ieder technisch atletiekonderdeel terug.
–
De meerkampgroep die voert terecht
Een hevig onderling gevecht
Een beetje strijd, dat is geen ramp
Wij noemen dat de meerkampkamp
–
Het kampen geeft ons bovendien
Plezier voor zeven of voor tien
Zodat wij laatst in Everdingen
Een week op meerkampkampkamp gingen
–
Ik was de allerbeste toen:
De meerkampkampkampkampioen
–
Uit: Theo Danes, Personal Best (Uitgeverij Ziederis, 2016)
In de Light-Scheurkalender van 2005 werd voor het eerst een gedicht van je gepubliceerd. Hoe lang was je toen al met poëzie bezig? Werd het meteen rijmkunst?
Dat jaar ben ik pas met light verse begonnen vermoed ik. Mijn studie Bouwkunde verliep weinig constructief en ik vluchtte op een hiphopforum in zogenaamde tekstbattles. Online was een hevige competitie aan de gang waar iedere week honderden nerds elkaar zo creatief mogelijk op rijm de grond in schreven. Het klinkt misschien vreemd, maar ik heb veel geleerd van elke twee regels zo krachtig mogelijk iemand beledigen: Compact, ritmisch en grappig schrijven, spelen met taal. Onderwijl ontdekte ik ook steeds meer light verse en kleinkunst en dat voelde zuiverder en eleganter dan de hiphop. Maar mijn eerste versjes schreef ik in de trein naar Delft en die rammelden nog aan alle kanten, rijmkunst zou ik het niet durven noemen.
Van 2009 dateert je eerste light verse op Het vrije vers, het bolwerk van luchtige, gebonden verzen. Daar zijn nu een kleine honderd gedichten van jou te vinden. De site heeft een forum waar plezierdichters desgewenst begeleid kunnen worden. Ivo de Wijs is je oom en tevens je dichtcoach. Hoe is hij als coach?
In het begin was hij soms streng, maar altijd bemoedigend. ‘Kortom, ga zo voort neef, maar verwaarloos nimmer de poëtica,’ schreef hij ooit in een reactie op een van mijn eerste mails vol goedbedoelde misbaksels. Zijn eeuwige vrolijkheid en enthousiasme is zeer aanstekelijk, dus ik absorbeerde alle IvodeWijsheden als een spons. Een topcoach.
Je oom ontving in 2001 de Groenman-taalprijs voor goed en creatief taalgebruik terwijl hij ervan houdt taalpuristen te shockeren door opmerkingen als: ‘Ik kon hem nog van vroeger’. Maak jij je druk over taalkwesties, of zou je ook opzettelijk aanstoot willen geven door ‘dat weten hun beter als mij’ te zeggen’?
Ik heb me nooit beseft waaraan hun zich irriteren.
Je wordt een taalvirtuoos genoemd, je speelt met woorden en betekenissen waarbij je de lezers op het verkeerde been zet en hen verrast door creatieve ideeën, zoals in ‘Bijna verliefd’: ‘Als ik jou zie of hoor of ruik / Dan heb ik rupsen in mijn buik’. Bij rijmvondsten mijd je spot niet: ‘Soms vrees ik dat ik door mijn hartkwaal / Van de vierdaagse maar een kwart haal’. Ben je mentaal vaak bezig met het zoeken naar originele rijmwoorden?
Ja, het is een aandoening vrees ik. Alles wat ik hoor of lees gaat door een deel van m’n brein dat blijkbaar de godganse dag de taal kneedt, slijpt of in alle mogelijke stukken hakt om er maar een originele grap uit te peuren. En van rijmen word ik vrolijk. Elk woord zonder rijmwoord (herfst, twaalf, jongst, tunnel) is een puzzel die moet worden opgelost.
‘Een virtuele kleinzoon’ van Drs. P, lees ik op de achterkant van Personal Best. Zijn er naast Ivo de Wijs en Drs. P nog meer dichters door wie jij je voelt aangesproken?
Kees Torn was (en is) mijn grootste voorbeeld, met in zijn kielzog Frank van Pamelen. Later ontdekte ik de giganten Daan Zonderland en Kees Stip. Tom Lehrer natuurlijk. Maar in meer lyrische buien kan ik ook erg genieten van Willem Wilmink of Maarten van Roozendaal. En Jan Beuving is zo langzamerhand de tienkamper onder de liedjesschrijvers aan het worden.
–
Het is zover: de doos met krijt gaat open
Van ieder die het beste stekkie wil
Om op een vroege ochtend, eind april
De rommel aan de buren te verkopen
–
Op Koningsdag begint de echte pret
Tot dan zie je de oorlogstijd herleven
Met koeienletters wordt de stoep beschreven
En plots is weer heel Nederland ‘BEZET’
–
Straks komt 5 mei, ik hoop dat voor die tijd
Een flinke regenbui ons heeft bevrijd
Wanneer kunnen wij een nieuwe bundel van je verwachten?
Plannen is niet mijn beste kant, maar ik schrijf vrolijk voort. Als er voldoende fatsoenlijks uit m’n productie gedestilleerd kan worden, laat ik het graag weer zorgvuldig bij elkaar binden.
–
Godin op straat, aanvaard mijn ongevraagde liturgie
Eenieder die jouw schoonheid zou ontkennen is een heiden
Je vrouwelijke lijnen lezen als een melodie
Die in mijn schedel tot een magnum opus uit zal breiden
Het feit dat jij je ooit weer van mijn ogen zal bevrijden
Doet mij nu al verdrinken in een stroom melancholie
Maar om de tijd te talmen totdat onze wegen scheiden
Probeer ik je te vangen in de puurste poëzie:
–
Jij moet mee naar Diemen-Zuid
Mee naar Diemen-Zuid
Mee naar Diemen-Zuid
Want je ziet er lekker uit
–
Ze zeggen dat je Napels moet aanschouwen voor je sterft
Omdat haar aanblik dadelijk je hart zal vervolmaken
Maar zelfs wanneer aldaar de avondlucht haar kleur verwerft
Het laatste zonlicht dartel kaatst op eeuwenoude daken
Totdat de stralen eindelijk mijn netvlies mogen raken
En Napels zich daadkrachtig in mijn bovenkamer kerft
Zou’k het gebruik van dat gezegde stante pede staken
Nu jouw verschijning reeds het beeld van Napels oververft
–
Jij moet mee naar Diemen-Zuid
Mee naar Diemen-Zuid
Mee naar Diemen-Zuid
Want je ziet er lekker uit
–
Zoals je sigaretje in je mondhoek vastgeplakt
En haren van je bontkraag met je haarlakharen stoeien
Zoals je bij je scooter met je nagels paars gelakt
En op je hurken met je toerenteller loopt te knoeien
(Waarom zou je die hemels lange benen ook vermoeien?)
Je ravenzwarte legging zo subtiel wat afgezakt
Zodat je string gelijk een jonge bloem eruit komt groeien
En je godinnenvoeten in je warme Uggs verpakt…
–
Jij moet mee naar Diemen-Zuid
Mee naar Diemen-Zuid
Mee naar Diemen-Zuid
En je komt er nooit meer uit..