De meercellige lezer
door Ivan Sacharov
–
–
Soms weet ik als recensent niet wat ik van een dichtbundel moet vinden. Sticky Drama van Dominique De Groen is zo’n bundel. Op bladzijde 60 staat het volgende gedicht:
–
Na mijn delirium werd ik opgevangen door bewoners van een
naburig dorp. Zij waren op dat moment in de ban van een
mysterieuze goudkoorts die er sinds mensenheugenis om
de 154 jaar bezit neemt van iedere inwoner. Toen ik hersteld
was ging ik uit dankbaarheid in de diepe, donkere meren rond
hun dorp speuren naar klompjes goud. En daar, op de bodem
van het meest afgelegen meer, botste ik tegen een enorme
luchtbel aan.
–
Ze zwijgt even.
–
Een luchtbel, gevuld met heksen.
Het eerste gedicht waarin ik iets meen te herkennen dat voldoet aan mijn eigen criteria van wat poëzie is (hoewel die zich moeilijk laten expliceren). Het gedicht heeft mogelijk een grappige en een serieuze kant. Eerst de grappige dan maar: de ik-persoon wordt opgevangen door bewoners van een dorp die aan goudkoorts lijden en geeft zich, na haar herstel, uit dankbaarheid over aan diezelfde goudkoorts. Om de bewoners een handje te helpen? Of is de goudkoorts besmettelijk? De luchtbel dringt bij mij de vergelijking op met een tekstballon bij een strip. Degene die spreekt ‘zwijgt even’, dus blijft de ballon even leeg. Maar dan blijken er geen teksten in de ballon te zitten, maar heksen… Het zal de rijmdwang van mijn gedachten zijn.
De Groen schept er de hele bundel genoegen in om sprookjes te vertellen, en die hebben meestal een diepere laag van betekenis. Zit er ook iets serieus achter het plaatje dat dit gedicht oproept? Ik kan me vergissen, maar voor goudkoorts kan hier wellicht elke hype worden gesubstitueerd die mensen gek maakt, tot sociale media (mania) toe. Wie daar dieper en dieper in wordt gezogen (tot op de bodem van het meest afgelegen meer), vindt een enorme luchtbel. Een enorme communicatieve (en geestelijke) leegte eigenlijk, die zich er uitstekend voor leent om plaats te bieden aan het demonische, dat hier als ‘heksen’ wordt geïdentificeerd (ja, als je niet gek bent kun je het nog worden).
Gek of niet, De Groen lijkt haar frustraties over het milieu en het mondiale, kapitalistische denken vrij onbekommerd uitgeschreven te hebben in deze bundel, die met een biologisch sausje overgoten, ons een wat ongewoon perspectief biedt op de mogelijke ondergang van de wereld zoals wij die kennen. Soms komt ze daarbij tot mooie uitspraken, zoals: ‘Een exoskelet biedt geen bescherming tegen het kapitaal’, of: ‘Na een lange reis (…) is het witte licht de permafrost ingesijpeld / liquideert het ijs met vale, graaiende tengels’. Meestal echter vind ik haar in biologische termen ondergedompelde beeldspraak een tikje eentonig en niet overtuigend genoeg. Hoewel een zeker hypnotisch effect niet kan worden ontkend:
snel als een bacterie
–
stuur geesten van mezelf
het universum in
–
zie hen weerspiegeld
in mijn glanzend membraan.
–
Onze kolonie, gedefragmenteerd.
–
Ik zing een hymne in koor.
Het laatste fragment uit het gedicht ‘Dans’. De lezer is even legio met zijn meercellig gevoel, en de dichteres hoeft niet meer bang te zijn dat haar lezers op één hand te tellen zijn. Opmerkelijk is dat de dichteres wetenschappelijke theorieën over het ontstaan van het leven koppelt aan Kabbalistiek. Zo heeft ze het over LUCA (de ‘Last Universal Common Ancestor’), en stelt ze zich Malkuth (het element aarde) als een van de aspecten van LUCA voor. Nu ben ik helemaal niet thuis in Joodse mythologie (als ik het zo mag noemen), maar het schijnt dat Malkuth de tiende en onderste Sephirah is van de Boom des Levens en als zodanig ook de mondelinge wet (oral law) representeert. Wat me weer terugbrengt bij de poëzie. Want dichters kunnen – als vormgevers van het vormeloze – heel goed als een soort van mediators of wetgevers worden gezien. De ‘wetten van het onzegbare’, wat die ook mogen zijn, worden door hun producten enigszins in kaart gebracht. Maar dit terzijde. Ik breng het alleen naar voren omdat De Groen, terwijl ze de betekenis van enkele tarotkaarten behandelt, in een van de laatste gedichten van haar keurig drie bedrijven tellend Sticky Drama het volgende statement maakt: ‘Geen vorm meer. Alleen nog een vloeibaar bewustzijn, ontdaan van het juk van de ratio.’
Ratio als juk! Dat raakt misschien de kern van deze bundel. Het is haast alsof de dichteres hier (onbewust?) poëzie zonder vorm propageert en nastreeft. Een contradictio in terminis, natuurlijk. Maar toch: in contrast met de zeer ordentelijk aandoende indeling van de bundel (elk bedrijf telt precies 11 gedichten), zijn de gedichten zelf inderdaad niet zo sterk van vorm. De inhoud (hoe ‘fantastisch’ die ook is, de dichteres spreekt zelf van ‘fantastische avonturen’) wordt in onregelmatige strofen op een tamelijk gewone manier in ‘normale’ zinnen gebracht. De strikte architectuur van de grote lijn (van de bundel) staat hier tegenover de niet strikte (vrije) structuur van de gedichten. Wat zegt dit over de dichteres? Is ze iemand van de grote lijn? Van de grote warmbloedige golven? Ze lijkt geen bit-peuteraar te zijn (of iemand die met een korte-golf-aandacht dicht, zoals ik elders over Tonnus Oosterhoff heb beweerd). Ze probeert een poëtisch verhaal te vertellen, maar het is op de grens van het prozaïsche dat ze uitkomt.
Terug naar de gedichten. Allerlei doemscenario’s komen aan bod: nucleaire winter, infecties, bacteriële resistentie, overstromingen, zelfs de ietwat ouderwetse term ‘Dag des Oordeels’ valt (met een eigen versie van het apocalyptische verhaal). Ooit zullen we allemaal in een plakkerige chemische substantie veranderen, daar valt niets tegen te doen. De Groen probeert ons daarvan alvast een voorproefje te geven, haast op een erotische manier:
–
De heksen van de bodem van het meer – het zijn hun
onnatuurlijk fel oplichtende ogen die zich in een cirkel rond
ons verzameld hebben – begeleiden het ritueel.
–
In het centrum van de kring strekt Malayney haar naakte
lichaam uit op de grond.
–
Begeleid door het gezang van de heksen glijd ik naar haar toe
en glibber over haar huid tot ik de kuil van haar navel voel.
–
Vanaf dat centrale punt rek ik mezelf uit, smeer mezelf uit als
een balsem, trek mij als een dunne film over haar lichaam.
–
Ik ben de heksenzalf op Malayneys klamme huid, de balsem
die ons beiden zal transporteren naar een andere dimensie.
–
Om ons heen joelt en danst de kring in steeds sneller
draaiende cirkels.
–
Ik ben loom en zwaar en voel mezelf vallen, vallen, vallen…
Helaas: de heksenbalsem die hier door de dichteres wordt opgediend in de vorm van haar gedichten transporteert mij vooralsnog niet naar de (ongetwijfeld) andere dimensie waarin zij vertoeft. Vermakelijk is het hier en daar wel, maar de echte meeslependheid beperkt zich tot enkele ‘poëtische’ momenten. Anders zouden ‘we’ er – zoals in de bundel gesuggereerd wordt – met onze aandacht wel bij blijven (tot de Dag des Oordeels toe).
____
Dominique De Groen (2019). Sticky Drama. het balanseer, 72 blz. € 22,00. ISBN 9789079202607