Kleine en breekbare gedichten in het zicht van
door Eric van Loo
25 mei 2019 was Deborah Campert te gast bij De Taalstaat. Het behoort tot de verworvenheden van de moderne tijd, dat dat gesprek ruim een half jaar later eenvoudig terug te luisteren is. Deborah –vrouw van– had een primeur voor de luisteraars in petto. De indruk bestond, dat Remco na het stoppen met zijn columns voor de Volkskrant en na het verschijnen van Open ogen (2018) definitief gestopt was met schrijven en publiceren. Dat dacht Deborah ook: ‘eigenlijk schrijft hij niet meer maar eigenlijk ook wel.’ Want zij had eerder die week op zijn bureau ‘een stapel gedichtjes’ gevonden die door Remco waren samengebracht onder de titel ‘Mijn dood en ik’. Direct dus contact opgenomen met de uitgeverij. Voor de uitzending had zij één van die gedichtjes uitgezocht:
het gewicht
van dit gedicht
‘Ja, het is wel typisch Campert’, reageerde Frits Spits ad rem. Ik vreesde het ergste. Zou Campert Leo Vroman achterna gaan? Die publiceerde in 2011 –hij was ver over de negentig– de bundel Daar, waarin hij alle gedichten die hij de twee jaar daarvoor had geschreven had opgenomen. Vroman noemde deze bundel ‘een soort dagboek van gedichten’, en vond dat het maken van een selectie van de beste gedichten uit die jaren ‘een oneerlijke autobiografie’ op zou leveren. Nu, gelukkig heeft Campert het anders aangepakt. Schrijven is schrappen. Want hoewel de binnenflap vermeldt dat hij nog bijna iedere dag een gedicht schrijft, heeft Campert voor deze bundel een zorgvuldige thematische selectie gemaakt.
De bundel heet veelzeggend Mijn dood en ik. De dood is het centrale thema, een snelle telling leert dat 26 van de 36 gedichten het woordje ‘dood’ bevatten (samenstellingen meegerekend), en ook in de meeste van de overige tien is de dood door verwijzingen naar sterven of eindigheid aanwezig. Het korte gedichtje hierboven is één van de weinige uitzonderingen, naast een liefdesgedicht en een kort vers over de ontdekking van Yeats: ‘ik las Yeats / en was verloren / een gruwelijke schoonheid / was geboren’.
Maar laten we nog eens goed naar de voorkant kijken. Typografisch wordt de titel weergegeven als ‘Mijn dood | en ik’. Zo staat het op de zgn. Franse pagina en op de uitgebreide titelpagina. En heel nadrukkelijk volgt hierna een blanco pagina waarop alleen de verticale streepjes zijn weergegeven. Campert onderstreept hiermee, dat er een barrière staat tussen ‘dood’ en ‘ik’, indachtig de uitspraak van de Griekse wijsgeer Epicurus: ‘Zolang wij er zijn, is de dood er niet. Wanneer de dood is gekomen, zijn wij niet meer.’ Epicurus concludeerde hieruit, dat het niet nodig is bang te zijn voor de dood. Op p.40 zegt Campert het hem na: ‘je eigen dood zul je niet zien’. Twee bladzijden eerder steekt hij de draak ermee:
die me mijn hele leven vergezelde
trouwe vriend
van wie ik nu afscheid neem
Campert benadert zijn onderwerp van alle mogelijke kanten. Na een zelfportret van zijn ‘ontvleesd hoofd’ schetst hij in het tweede gedicht het programma van de bundel: ‘ik ga nu schrijven over dood en sterven / ook mannen niet onbekend’. Een mooie sneer, want eerder in het gedicht had hij geconstateerd dat mannen minder van poëzie houden dan vrouwen, omdat mannen denken ‘dat ze flink en manlijk moeten zijn’. In het volgende gedicht belooft hij dit ‘journalistiek getrouw’ te doen. En dat in het hem zo kenmerkende lichtvoetige parlando. Maar het is zeker geen gemakzuchtige poëzie. Waar Vroman vaak dezelfde dag nog zijn nieuwe gedichten naar de andere kant van de oceaan, naar het Hollands Maandblad stuurde, heeft Campert elke lettergreep gewogen. Bijvoorbeeld door het woord lichaam over drie regels te verspreiden: ‘mijn woorden / worden schraal / tegelijk / met / mijn / li- / cha- / am’. Drie regels van drie lettergrepen, drie regels met elk één lettergreep, en twee regels met elk een halve lettergreep. ‘Je ziet aan zo’n bundeltje dat je ook als dichter kortademiger wordt’, zei Onno Blom in de boekenrubriek van Nieuwsweekend (Radio 1, 14 december 2019), ‘echt hele korte regeltjes maar ze zijn van een ontroerende kracht’.
Geen klaagzangen, maar een voorzichtige en nauwkeurige verkenning van dit grote onderwerp. De taal is eenvoudig. Geen hoofdletters en vrijwel geen leestekens. Af en toe een dubbele punt, één keer een uitroepteken, en slechts in één regel komma’s: ‘ik denk aan gestorven vrienden / Kouwenaar, Gerrit, Claus, Hugo’. Alleen het vraagteken, een bijzonder mooi krullerig vraagteken, is in deze bundel veelvuldig aanwezig. Vult u zelf maar in.
Deze recensie is korter dan u van mij gewend bent. Het voelt als een inbreuk om teveel te zeggen over deze zo kleine en breekbare gedichten. Leest u liever zelf maar. Het is allerminst Somberman’s poëzie.
een onmetelijke ruimte?
of het klein beperk van een kist?
nee zeg ik tegen dat laatste:
opgenomen door de sterren
in hun nachtelijke pracht
____
Remco Campert (2019). Mijn dood en ik. Uitgeverij De Bezige Bij, 46 blz. € 16,99. ISBN 9789403180809