‘Een eenvoudige boerenjongen uit de structureel meest achtergestelde provincie van Vlaanderen,’ noemt Jens Meijen zichzelf tegen het einde van ons gesprek. Intussen zit hij hier toch maar mooi in het statige pand van De Bezige Bij in Amsterdam Zuid en geeft een interview over zijn bij deze vooraanstaande uitgeverij verschenen dichtbundel Xenomorf. Bovendien is hij hier niet toevallig, hij komt vandaag het contract tekenen vanwege zijn waarschijnlijk volgend jaar te verschijnen eerste roman.
Jens Meijen studeerde Westerse Literatuur, Literatuurwetenschappen en Europese studies. Hij werkt nu als onderzoeker en als onderwijsassistent bij de Leuvense universiteit, en ook als journalist, recensent en columnist bij Humo en De Morgen, hij is redacteur bij Greenpeace Belgium en lid van de kernredactie van literair tijdschrift DW B.
foto Catherine Lemblé
Jan Loogman in zijn eerste interview voor Meander:
Waar vind je – gezien al jouw activiteiten – de tijd om gedichten te schrijven?
Dichten is geen activiteit die losstaat van de rest van mijn leven. Als ik onderweg ben en ik krijg een idee of iets treft mij, laat ons zeggen een doodgereden eekhoorn op de weg, dan maak ik een notitie op mijn smartphone. Vervolgens blijf ik dan op Facebook in gesprek met mezelf. Die notities vormen al de basis voor een gedicht. Ik bewerk ze en dan is het gedaan. Het gedicht komt er dus eigenlijk in één keer uit. Daarna laat ik het liggen. Na een paar maanden kijk ik ernaar en bewerk het eventueel. Maar ik loop niet te denken over een afzonderlijke regel. Dat zou ik geforceerd vinden; het gedicht zou dan geen echte expressie meer zijn. Er zijn gedichten waar ik langer aan werk. Maar ik ga niet aan een bureau zitten om te dichten. Die werkwijze zou me zenuwachtig maken. Bij mijn roman is het anders. Daar ga ik wel echt voor zitten. Hoe verder ik ermee kwam, hoe meer de wereld ervan vorm kreeg, hoe vanzelfsprekender het werd om daar een paar uur in te verdwijnen en bij terugkomst een paar duizend woorden verder te zijn. Wel is er in al mijn activiteiten een gemeenschappelijke factor, het gaat mij om het speelse.
In nogal wat recensies van jouw bundel beschouwen de recensenten de klimaatcrisis en de gevolgen ervan als het thema. Een loodzwaar onderwerp dat ik niet meteen verbind met het woord ‘speels’.
Spelen klinkt heel vrijblijvend, misschien is het beter om te zeggen dat ik onderzoek, ik tast de grenzen af. De klimaatapocalyps brengt een ingrijpende verandering van perspectief met zich mee. Wat de impact daarvan is voor traditionele poëtische thema’s als liefde, eeuwigheid, tijd heb ik in mijn bundel willen onderzoeken. Ik heb nogal wat romantische dichters in mijn gedichten herwerkt. Dichters die schrijven over de natuur. Mensen denken dat ik over de natuur schrijf omdat mijn onderwerp de klimaatapocalyps is, maar dat is maar een deel van de verklaring. Mijn bundel gaat ook over de poëtische traditie waarin de natuur een centraal thema is. Denk aan Wordsworth: ‘To see a World in a Grain of Sand / And a Heaven in a Wild Flower / Hold Infinity in the palm of your hand / And Eternity in an hour…’
Is in je bundel je eigenlijke project dus geweest het beschouwen van de poëtische traditie in het licht van de klimaatcrisis?
Ja, de apocalyps stelt een uiterste limiet aan het voortbestaan van de mensheid. Concepten als ‘eternity’ en ‘infinity’ houden op te bestaan. De klimaatcrisis blokkeert het perspectief. Ik wil nu niet zeggen dat de ondergang een zekerheid is, maar wel heb ik een experiment willen uitvoeren: stel dat de apocalyps er is, wat betekent dat dan voor de poëzie? Dat is in veel recensies niet opgemerkt. Veel recensenten hebben in mijn bundel het thema van de klimaatapocalyps en politieke implicaties ervan onderkend, maar dat de gedichten ook over de gevolgen van de perspectiefwisseling voor de poëzie gaan, is niet gezien. Alleen Jeroen Dera in De Standaard raakt eraan.
Wat is je verklaring daarvoor?
Het kan liggen aan mijn gedichten. Misschien is het me onvoldoende gelukt over te brengen waar het mij om gaat. Maar er is ook een andere verklaring mogelijk. In kranten en bladen is weinig ruimte voor poëzie en poëzierecensenten missen de tijd en de gelegenheid om in dialoog te treden met bundels die ze recenseren. Ik merk dat zelf als recensent ook. Het is lastig om echt diep op een bundel in te gaan. Dat de onderliggende laag van mijn gedichten niet gezien is, heeft daar zeker mee te maken.
–
Een mensenleven is poreus.
Doordringbaar, verzadigd met verhalen, schilderijen, spellen.
–
Soms lees ik op Wikipedia
de verhaallijn van een volledige serie;
The Wire, Breaking Bad, Game of Thrones
om te weten wie er leeft en wie er sterft.
Het laat me de toekomst voorspellen, sust
de waarzegger in mij,
een tarotlegger met de bandana
van David Foster Wallace.
–
Ik kan vertellen over hoe de tijd, over|
een flora en fauna van zonsopgang en -ondergang
over hoe de buitenwereld als kieuwen
open en dicht vouwt. Laat deze letters landen op je netvlies –
begrip ontstaat met één voet
in het verleden, één voet
in de toekomst.
–
Ik zie een video van iemand die trouwt
met een Japans tekenfilmfiguurtje.
hij staat voor het altaar
met een Virtual Reality-bril.
Vergelijk het met wat ik weet over iets als liefde:
onvoorspelbaar, tevergeefs, ontregelend
vormeloos vooral.
–
Ik vierendeel mezelf: ik vroeger, ik nu, ik later, ik nooit.
Vier versies die elkaar vermenigvuldigen, herhalen, voorspellen en vernietigen.
Soorten van mezelf die tarotkaarten
als schubben over mijn schouder leggen,
mijn rug bedekken, aan mijn oren likken,
fluisteren – rillingen –
dat wij dit gemaakt hebben
en dus ook
in een vingerknip, een muisklik
kunnen ontmaken.
Je wilde de romantische traditie in het licht stellen van de klimaatapocalyps. Waarom eigenlijk?
Tijdens mijn studie, bachelor en masters, ben ik vijf jaar lang met literatuur bezig geweest, de hele traditie, ook van de Engelse poëzie, de Lake Poets bijvoorbeeld. Ik las dat en ik vond het oersaai. Ik begreep waar de dichters mee bezig waren, ik zag hun thema’s die ook nu nog actueel zijn, maar de manier waarop zij zich uitdrukten, vond ik saai, oubollig. Ik vermoed dat daar ergens de aanzet ligt: de waarde van die traditie wilde ik onderzoeken, de traditie ‘bij de tijd brengen’.
Hoe kijk je naar poëzie die nu wordt gepubliceerd en die zonder omwegen en direct toegankelijk over bijvoorbeeld liefde gaat? Vind je die ook oubollig?
Helemaal niet. Ik heb nu deze eerste bundel uitgebracht, eigenlijk heb ik de hele inhoud van mijn brein uit mijn hoofd getrokken en op papier uitgestort. Nu is dit gedaan. Als ik nieuwe poëzie schrijf, kan ik variëren in genres, in complexiteit. Andere dichters schrijven poëzie die – anders dan mijn bundel – dicht bij de lezers komt, gemakkelijk toegankelijk is. Dat is fijn, in die zin dat het de drempel naar poëzie niet te hoog maakt. Zelf vind ik zulke poëzie misschien niet per se stimulerend. We zijn het aan de taal verschuldigd ermee te experimenteren, de mogelijkheden te onderzoeken. Wat kunnen we met dit instrument dat ons gegeven is en dat we hebben ontwikkeld?
Je doel met Xenomorf is enerzijds het uitstorten van je hoofd geweest, expressie; anderzijds heb je een onderzoek willen uitvoeren. Wil je dat de lezer jouw onderzoek meemaakt?
Ik heb vooral geprobeerd om mijn onderzoek naar de impact van de ‘perspectiefblokkade’ die de klimaatverandering met zich brengt te verbinden met iets dat heel herkenbaar is. Ik projecteer de effecten van die perspectiefblokkade op een ik – jij verhouding. Heel vaak komt er een ik en een jij in de gedichten voor. De ‘jij’ kan een persoon zijn of het klimaat. De vraag wordt dan eigenlijk: wat betekent het voor de liefde als we al weten dat het bestaan gaat eindigen? Door de ik en jij in te brengen, heb ik getracht mijn onderzoek toegankelijk te maken voor de lezer.
en elke regenachtige nacht
in mijn broekzak stoppen.
Daar misschien iets moois van maken
zoals ik dat vroeger deed met de herfstbladeren
die van je hoofd vielen.–
–
(Een Back to the Future-remake in 2040, fragment)
Is er verschil tussen het lezen van je gedichten en het luisteren ernaar?
Vroeger vond ik het gênant gedichten voor te lezen, tegenwoordig vind ik het leuk. Als gedichten muzikaal zijn, goed lopen, mooi van klank zijn, dan voegt het voorlezen echt iets toe. Mensen hebben me, wanneer ik eens voorlas op een podium, wel gezegd dat ze mijn gedichten bij het zelf lezen niet begrepen en dat ze bij het voorlezen er meer in mee waren. Dat kan ik me goed voorstellen. Mijn gedichten zijn meer ‘instinctief’, gaan op het gevoel af. Dat krijg je als toehoorder misschien eerder te pakken dan als lezer die regel voor regel probeert uit te pluizen.
Kan het zo zijn dat jij het je lezer ook wat moeilijk maakt door soms lastige woorden te kiezen? De titel van je bundel is er een voorbeeld van.
Als in mijn gedichten ‘moeilijke’ woorden staan, zijn dat exact de woorden waar het mij om gaat. Dat komt doordat hun klank en betekenis op elkaar inhaken. Als de woorden wat lijken te schuren, komt dat doordat ik wil dat ze opvallen.
In het gedicht ‘Zuurtegraad van een autobatterij’ noem jij salpeterzuur een lastig woord; voor mij is het een woord dat – ik vermoed sinds ik over de tovenaar Gargamel las- precies hoort bij alchemie, waar het in dit gedicht over gaat. In toekomstige bundels zal ik misschien anders handelen, woorden kiezen, schikken, herschikken, verwerpen, maar dit is mijn eerste bundel waarin het moest zoals het voor mij is. Dat zie je ook aan de lengte. Ik wilde me niet laten begrenzen door een bladzijde. In toekomstige poëzie wil ik dat misschien juist wel. Toch, al zijn mijn gedichten nu lang, er zit geen vulsel in, elke regel kan ik verantwoorden. Met elkaar zijn de gedichten in Xenomorf een poging iets enorms aan te duiden.
Als ik hem vraag wat dat ‘enorme’ is, gaat Jens wat zachter praten. Hij noemt het ‘overzichtseffect’ dat astronauten ervaren als zij vanuit de ruimte de aarde waarnemen, het besef dat al het leven op aarde met elkaar verweven is. ‘Dat is het enorme dat ik heb willen aanduiden,’ zegt Jens.
kan eindigen.
. Het heelal kan zo sterk uitdijen dat alles uit elkaar valt,
.de collage die we tijd noemen
. en sterren worden sneeuwlongen,
. dan kan je plukken aan de snaren
. van je eigen gezicht.
. De uitdijing van het heelal zal eeuwig doorgaan.
. In een verre toekomst zal het heelal zo koud zijn
. dat leven niet meer mogelijk is.
De apocalyps zal onbezonnen plots zijn
orchideeën zullen geen rood-blauwe sirenes worden
dichters zullen geen visioenen krijgen
de lucht zal niet beginnen smeulen
–
(Ochtendzang van een slaapwandelaar, fragment)