Jérome’s wake
door Peter Vermaat
O ja, het water van een grote dorst was mij zeer nabij…Met trillende lippen
–
upheven in het geopende raam gerichti stond daar de ontzag’lijke, tot gruis
geslagen beker van ochtends kont… Daar, in de tuinen, was het schitteren,
–
het vlimmeren, de volse straid (de krolse strijd), die zich tot in de punnikste,
precieste uithoek zinderdingt, zonderlingt – in laaistand, kalmbrand, in
–
de ruste koele hand der mathématique (o Terreur, terroir…). En alles
zonder meer en in de tussentijd. Godlamachtig onder mijn snelbinders dus
–
(geplette halfje wit met pindakaas en zoete smeer), op weg naar de Sluiterplas,
de zomerdag, waar het uitspansel lag van de Vrijheidswijk, het voorste vlees
–
in nu-staat, opmaat, volgdwang – dat had geen eeuwigheidswaarde, dat kon
niet blijven: te nat, te zacht, te veel… etcetera. Maar: puistjongen op paralauwe
–
puch, latgast naast en onhandig op-over, als een wandelende tak, zijn volvette
vriendin (uitgestrekt op het gras als een mediterrane provincie), en daar langs
–
de water- lees vloedlijn vierkante vader met plakkaten haar en een dochter
zo efemeer als een boodschappentasje aan de hand. Ik wilde maar zeggen:
–
het drinken was alom. En ik kokte en ik brommer en ik zwom
–
[p. 15]
Ik denk dat ik Jérôme Gommers, dichter van de bundel Momentums laadklep het meest recht doe wanneer ik hem eenvoudigweg het bewustzijn van de lezer laat binnendenderen. Meteen vanaf de eerste regel van de eerste pagina: ‘Ik ging z’n lof zingen want alles was mooi en lelijk. Ik zong, / zoals ik gebekt was, veranderlijk, wisselvallig, eigenlijk zonder (…)’, wordt er een overvloed van klank en betekenis over je uitgestort, waarin tegelijkertijd onder- en bovenstromen verwijzen naar andere literatuur, nieuws, reclame, ‘tongue-in-cheek’ en waarover je persoonlijke associaties nog eens haasje-over doen.
De bundel bestaat uit twee lange gedichten (‘Ons huis is geen huis’ en ‘En ‘s nachts de nacht weer’) en twee afdelingen met reeksen, die in gezamenlijkheid ook erg op lange gedichten lijken (‘Der nadagen zadige’ en ‘Voortijd’). Vaak bestaan de gedichten uit vrijwel bladvullende reeksen van klankrijke, om niet te zeggen ‘barokke’ distichons, waarvan de inhoud nog het meest weg heeft van een ‘stream of consciousness’. Hoewel niet daartoe verleid door een verlaine-achtige claim dat deze gedichten in een enkele, ononderbroken woordenstorm aan het papier zijn toevertrouwd, maakt het resultaat mij buitengewoon nieuwsgierig naar de ontstaansgeschiedenis ervan.
De woorden- en klankrijkdom is overweldigend, de afwisseling van vorm (blad, spiegel, bold en italic, maar ook vergroting en verkleining) maakt dat je niet met rust gelaten wordt en zelfs de overgang van de ene pagina naar de andere blijkt soms een nieuwe wagon van een langsrazende trein.
Het fraaie van deze taal is dat je er naar hartenlust in kunt dwalen zonder te vérdwalen, aangezien er geen route is aangegeven die je van begin tot eind, van middel tot doel zou moeten voeren. Al heel snel wordt mij de neiging tot het willen duiden van de rug genomen, de vlinders en bladeren wolken op van moshoogte tot boomkruin en middenin een zin van bloemen waad je opeens door kniediep water:
(…)
maar moest dat dan niet, in het licht van onze inwoning, in dat chalet van
onze uithuizigheid
(met toegang tot alle dénkbare middelen),
op het veldbed van onze jachtlust – naar monumentalisering
(16 edelherten, 20 knobbelzwijnen, 1041 eidereenden, 1 yeti) –
moest dan niet… op de treeplank van onze overleving,
in de schuilkelder van pais en vree,
op de drijftil van ons genot…
——–
–a. een bunkerblaster worden afgevuurd?
——- —b. een nagel of slang worden losgerukt?
——– –c. een voorraadkast worden leeggevroten?
——— –d. een condoom worden kapotgescheurd?
——— –e. een waterhoentje worden uitgezet…?
eh, nou nee, liever niet…
dagdags kartelrand van tandjes
is mij trechter van tijd
genoeg –
zie plukmachine
o jaaa… dagdags plukking
van omstand,
o wil toch eindelijk
ook van mij gezegd zijn,
tot in de haarvaten
van mijn
vederschachten…
[p. 29]
Naast overdadig is deze poëzie ook speels en bij tijd en wijle zelfs geestig (ik neem aan dat ik de woordgrap bij (d.) hierboven niet hoef uit te leggen).
Misschien is de beweging die je door deze bundel wordt opgedrongen, nee overkomt, nee waarin je wordt meegezogen, het beste te vergelijken met een val in het oneindige, waarin vooral de ervaring van die vallende beweging allesoverheersend is, de vrije glijvlucht die ontbloot is van gevaar omdat er geen grond is waarop je te pletter kunt slaan. De dichter brengt het zelf het beste onder woorden:
——– —–naar beneden gooide
iemand zei: ik dacht dat iemand –———–
–
en het dalen
–
vederlicht, maar wegend in de hand,
vederlicht, maar met een wil tot drukken
–
———–in je val
–
die je ook wilde dat je viel,
die richting gaf, gewicht, houvast
–
———–brood ongebroken
———–steen onbeschreven
–
en het dalen…
–
of is dit eerder een vorm van graven?
van graven naar de lege kamer, het lege blad,
———–een samenkomst,
———–een ommegang
–
[p. 56]
Een schilderij van Jeroen Bosch, een vaderlandse Finnegan’s Wake, het kan niet meer dan een begin van een vergelijking zijn. Het doet er ook niet toe, wanneer de lezer zich overgeeft en zich laat onderdompelen in de jenever der poëzie die uit het graan des levens gestookt wordt (om ook Marsman weer even in de schijnwerpers te zetten).
De trein van hier naar nergens staat gereed om in te stappen. Een kaartje is niet nodig. Binnen houdt broeder Jérôme zijn wake en deelt uit.
____
Jérôme Gommers (2019). Momentums laadklep. Uitgeverij Tijloos, 64 blz. € 18,50. ISBN 978 9492148018