Met andere ogen
door Ivan Sacharov
Vergrootglasogen noemde Paul Soete zijn nieuwste bundel. Een verzameling gedichten, mogen we veronderstellen, waarin dingen worden uitvergroot (hoewel dat impliceert dat iets anders hierdoor kleiner lijkt). In het eerste hoofdstuk (met de titel ‘KIJKWIJZER’) wordt de loep gericht op de beeldende kunst van Käthe Kollwitz, Vincent Van Gogh, Rembrandt, J. Vermeer, G. Flinck, Jean Rustin, Alyssa Monks en Lucian Freud. En inderdaad: poëzie en plaatjes hebben iets gemeen. Hoewel taal zich vooral in de tijd lijkt af te spelen en plaatjes in de ruimte, bestaat er (alleen al omdat kijken tijd kost en lezen ruimte-innemende letters vereist) een overlap. Het volgende gedicht, geënt op een tekening van Kollwitz, wil er een voorbeeld van zijn:
–
‘Liebespaar, sich umarmend’, Käthe Kollwitz
–
Laten we ons warmen in de zon
als dazen. Ik hou de wacht.
Alles wordt hier buitentijds:
adem, ritme, aangebeten mond.
Weg het donker, achterin m’n ogen.
Omhels, omspan, omschut me
met je huid van cederhout.
–
Maar alles is bloemzoet.
Van hoeken snijden maak je nog
geen vierkant rond, het weggaan
zit al in je lijf. Net als taal
ben je nooit helemaal van mij.
Barnsteen wil ik worden. Blijf.
Interessant is de regel: ‘Alles wordt hier buitentijds’. Door dat ‘Liebespaar, sich umarmend’, las ik die eerst als positief. Omschut door elkaar kan de hele wereld immers aan geliefden voorbijgaan, zonder dat ze het merken. Maar verder lezend denk ik dat de dichter iets anders bedoelt. In de tweede strofe blijkt ‘weggaan in het lijf te zitten’ en krijgt dezelfde regel opeens een heel andere betekenis. Ook het verleden is buitentijds, en daar beschermt niets ons tegen: heel ons leven wordt er uiteindelijk door ingenomen.
Is het probleem van het voorbijgaan van alles en het ‘afscheid moeten nemen’ verwant aan het probleem van de kwadratuur van de cirkel? In dit verband wel, meen ik. ‘Van hoeken snijden maak je nog geen vierkant rond’, kan betekenen: ‘door jezelf eraan te wennen of door het minder scherp voor te stellen maak je nog geen afscheid ongedaan’.
En dan de regel: ‘net als taal ben je nooit helemaal van mij’. Een uitdrukking van spijt en passie tegelijk: een dichter houdt immers naast zijn geliefde óók van taal. Ja, wie komt er dichter bij taal dan een dichter? Hij rangschikt woorden naar zijn meest intieme gedachten! Maar die woorden moeten – om als dichter te kunnen bestaan – weer losgelaten worden en met iedereen gedeeld. Dichter zijn betekent exhibitionist zijn. Het barnsteen dat de dichter zo graag wil worden is daar een voorbeeld van: het is doorzichtig! Een toonbaar fossiel als beeld voor gefabriceerde kunst! Net als de tekening van Käthe Kollwitz: een stilgezet, tentoongesteld moment.
Mooi. Maar herken ik in dit gedicht het kunstwerk waaraan wordt gerefereerd? Niet echt. Als het om een andere tekening, of een ander schilderij van elkaar omhelzende geliefden was gegaan, had het zeer waarschijnlijk ook (niet) gewerkt. Taal heeft nu eenmaal geen één op één relatie met wat we waarnemen. Dat valt Paul Soete niet aan te rekenen. Toch blijft de vraag interessant: had de dichter nog wat specifieker kunnen zijn? Had hij nog wat meer de kunst van Käthe Kollwitz in zijn taal kunnen benaderen? Wie het plaatje ‘Liebespaar, sich umarmend’, bekijkt kan het idee krijgen dat de stijl van Kollwitz een beetje beschreven wordt door ‘hoeken die gesneden nog geen vierkant rond kunnen maken’. In de tekening is te zien dat de kunstenares eerst met dunne rechte lijnen een (hoekig) kader heeft neergezet om de tekening vervolgens af te maken met dikke ronde lijnen die m.n. de vorm van een hoofd accentueren. Maar dit doen meer kunstenaars en is niet alleen typerend voor haar. Wat is dat dan wel? Het geheim van de smid blijft vooralsnog wat het is.
Nu ja, bij de gedichten van Paul Soete gaat het niet per se om beschrijvingen van plaatjes. In het tweede hoofdstuk van de bundel draait het ergens anders om en staat het volgende gedicht (het vijfde van een reeks met als titel ‘FOUTOPSPORING’):
–
Hebben te lang te veel gezwegen. Het huis
zit barstensvol woorden, van blauw over paars
tot grijs. We verteren ze zo gemakkelijk niet meer.
–
Ik geef je half je zin nu, de andere helft
zeg jij. Als het beweegt, dan breekt het niet.
Beter dan verdwijnen of bedolven worden onder.
–
Kennen het spel van weten als geen ander. Likken, zuigen, blazen,
klakken rondjes en konijnenmondjes. Kauwen en ratelen met
open landkaarttong, want lippen stil is handen krom.
–
We doen het niet met volle mond, en vaak nog tussen haakjes.
Wat blijvend sporen achterlaat van gladde rode vlekken
op het achterste van de tong.
Als het om foutopsporing gaat begint het al bij de eerste regel. ‘Hebben te lang te veel gezwegen’: is dat de fout? Ik probeer er maar onbevangen in te gaan. Het is ook echt een fout die mensen vaak maken. Maar niet de mooiste zin van dit gedicht, vind ik. Die eer valt wat mij betreft de regel: ‘Ik geef je half je zin nu, de andere helft zeg jij’, te beurt. Een lekkere oneliner, die uit twee helften bestaat (ja, wat niet). We kunnen deze regel als een opdracht lezen, uitgesproken in gebiedende wijs door één persoon, maar hij is eigenlijk veel leuker als we het gedeelte na de komma als een antwoord op het voorafgaande deel zien. Iemand geeft iemand voor de helft zijn zin, en die ander wil dan (ook nog) de andere helft! Ja, we willen altijd wat we niet hebben, en als het beweegt – als er vooruitgang geboekt wordt – breekt de relatie niet. Zoiets. Mooi is ook de derde strofe met zijn binnenrijm en lekker lopende zinnetjes, als: ‘want lippen stil is handen krom’ (vermoedelijk gebald tot vuistjes).
Het gaat mij er niet om, dit hele gedicht te verklaren. Ik wil vooral de werking van de taal van Soete zichtbaar maken, en waarom ik het leuk vind om hem te lezen.
Leuk is natuurlijk niet het enige criterium:
–
Een vallend lichaam valt alsmaar vlugger. Vlucht voor de weerstand
van lucht. Tot het vallen gelijkt op het duwen naar boven.
–
Dan valt het constant tot het valt
–
op het gras, in het glas, op een motorkap, een plein, een trein,
een parking naast de frituur, dwars door een droom in de slaapkamer.
Tot op zekere hoogte ook in water. Dan zinkt het.
–
Wie vrij valt, valt snel. Als een slechtvalk tot z’n prooi.
Niet zo de zelfmoordenaar. Die blijft vallen
–
alleen in zichzelf.
Wat samenhangender op het eerste gezicht dan gemiddeld bij Paul Soete, dit fraaie gedicht, dat uit het derde hoofdstuk van de bundel stamt (en dat ook al ‘VERGROOTGLASOGEN’ heet; twee vergrootglasogen achter elkaar dus: een verrekijker). Vooral de drie laatste regels ‘vallen’ op, door hun opmerkelijke paradoxale inhoud. Dat een zelfmoordenaar niet vrij in zichzelf valt lijkt duidelijk: het is aannemelijk dat hij gevangen is in zijn eigen gedachten aan zelfmoord. En oppervlakkig gezien zouden we ook kunnen zeggen dat hij wel degelijk tot z’n prooi valt: net als de slechtvalk. Alleen is hijzelf de prooi. Maar wat schrijft Soete? Hij ‘blijft vallen’! Hij komt nooit tot zichzelf: in de zin dat hij de weg naar zijn (toekomstige) zelf letterlijk afsnijdt! Een toppertje dit gedicht (geschreven als een echte vogelaar)!
Tot zover enkele voorbeelden van de poëzie van Paul Soete. Er is nog wel een vierde hoofdstuk, moet ik zeggen. Helaas mag ik slechts drie gedichten citeren… Nou ja, de lezer kan de rest prima zelf ontdekken met de titel van deze bundel (in zijn hoofd). En er is in de bundel ook nog een
—– ——epiloog
maar die houd ik nu liever zelf. Vergrootglasogen: ik heb geprobeerd met zulke ogen naar deze gedichten te kijken. En dan vallen mooie dingen op en af en toe ook minder mooie. Tot de laatste categorie reken ik de bundeltitel (…). Maar ik weet niet precies waarom. Misschien moet ik alles – met andere ogen – nog een keer lezen.
____
Paul Soete (2019). Vergrootglasogen. Eigen beheer, blz. 70. €18,90. ISBN 9789463965538