LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Jabik Veenbaas – Soms kijkt de aarde me aan

1 jun, 2020

Een kleurrijk samengaan van poëzie en filosofie

door Eric van Loo




Poëzie lezen is stilstaan. Wachten tot je geraakt wordt. Ontroerd misschien. Of een klap in het gezicht. Ik lees een bundel bijna nooit in één keer uit. En dat is dan een compliment aan de dichter. In de nieuwe bundel van Jabik Veenbaas is het het vijfde gedicht dat me naar adem doet snakken:

WIJSBEGEERTE
———————————-aan de nagedachtenis van René Gude

een wijsgeer: een historische dwaasheid
een al te menselijke begeerte
een opmerkelijk gebrek

een man die maar één been heeft
en niettemin probeert te lopen
gebruik een stok fluisteren de spotters
en ineens zien ze hem rennen

een illusie, want het enige dat beweegt
is zijn permanente twijfel:
wat is een been? een mogelijkheid
en een gemis. twee benen?
hetzelfde, maar dan dubbelop
twee vragen die nooit verdwijnen
ook al worden ze met de jaren eenvoudiger

en altijd dat ene antwoord: de dood
die denken noch liefhebben kan
en dus de grootste dwaas is van allemaal

Jabik Veenbaas drijft in dit gedicht flink de spot met zijn achtergrond als filosoof. De ‘historische dwaasheid’ verwijst naar het oude Griekenland, waar de bakermat van onze Westerse filosofie lag, en waar de filosofie (letterlijk: ‘liefde voor wijsheid’) haar naam aan ontleent. In eerste instantie moest ik bij de tweede strofe aan het raadsel van de sfinx denken, maar deze man heeft geen twee, drie of vier benen maar slechts één. Dat been wordt zeer filosofisch benaderd. Gaandeweg viel bij mij de drachme. Het gedicht is opgedragen aan René Gude (1957 – 2015), voormalig Denker des Vaderlands. Vanwege recidiverende kanker werd bij hem in 2011 een been geamputeerd. Dat weerhield hem er niet van om publiekelijk te blijven optreden en de filosofie te beoefenen, als vorm van levenskunst. De sterfelijkheid van de mens is van oudsher één van de belangrijkste thema’s van de filosofie. Veenbaas windt er in dit liefdevolle portret geen doekjes om.

Dit gedicht is tekenend voor de stijl van Veenbaas. Een vrij vers met onregelmatige strofeopbouw en weinig tot geen gebruik van assonantie. Een wat bedachtzame toon, maar toch ook een optimaal gebruik van poëtische elementen zoals losse beelden en spanningsopbouw door enjambementen. De gedichten staan zonder uitzondering volledig in kleine letters, de titels in kapitalen (maar in de inhoudsopgave weer in kleine letters). Soms kijkt de aarde me aan bevat ruim veertig gedichten, die verder zonder onderverdeling worden gepresenteerd. Het is feitelijk een bundeling van zijn recente werk. Veenbaas timmert aardig aan de weg. In de ‘Verantwoording’ kunnen we lezen, dat het leeuwendeel van de gedichten eerder al elders is gepubliceerd, o.a. in de Poëziekrant, Het liegend konijn en het Hollands maandblad.

In een aantal gedichten gaat Veenbaas het gesprek aan met een (oude) filosoof of met een kunstenaar: Seneca, Wittgenstein, Spinoza, Adorno, Céline, Jeroen Bosch, Anton Bruckner, Arvo Pärt, Oscar Mohr, René Gude, Wim Brands. Soms wordt het verhaal volledig en inzichtelijk verteld, zoals over de mij onbekende Oscar Mohr (besproken op ooteoote.nl). Andere gedichten vereisen voorkennis, voer voor fijnproevers. De ‘zoekgeraakte dagboekpagina van wittgenstein’ was voor mij althans moeilijk op waarde te schatten, terwijl zijn overwegingen over de componisten Bruckner en Pärt wel direct binnenkwamen.

Grappig is, dat binnen deze bedachtzame en zware poëzie de dichter een aantal malen zijn blik laat vallen op een meisje. De ‘brief aan een jonge vrouw die filosofie wil gaan studeren’ opent vaderlijk met ‘dat moet je zeker doen, lieve meid’. En zelfs het bezoek aan het huis van Spinoza wordt onderbroken: ‘en kon er niets aan doen: ik zag een stil meisje voor me / met golvend, lichtbruin haar / hoe oud was ik? / we zoenden voor de deur van haar huis’.

Zou dit misschien zijn wat de uitgever met zijn aanbeveling bedoelt: ‘Deze bundel is zo intens aards dat je haast niet merkt dat het filosofische gedichten zijn’? Nu, dit soort lichte toetsen blijven toch een uitzondering in de bundel. In het gedicht waar de titel van de bundel aan ontleend is, worden de ‘intens aardse’ elementen toch behoorlijk overschaduwd door de filosofische overwegingen (inclusief knipoog naar Descartes) waar de ervaring aanleiding toe geeft:

MIJN HOND EN IK

ik weet te veel
maar mijn hond zegt
dat ik er niets aan kan doen

springt tegen me op
om me te bevrijden:

ja ik ben
denk ik
(denken: een vrachtwagen
botst op een olifant
totaal ontregeld)

trouwens, was ik minder bedachtzaam geweest
ik kroop in de modder als een worm

soms kijkt de aarde me aan
een vierpotig monster
verscheurt me
of likt mijn wang

eenvoud lijkt het devies:
huid, bloed, geuren

ontwaken in onschuld
blaffen tegen de zon

mijn hond
ik weet dat jij een antwoord bent
maar op welke vraag?

Soms kijkt de aarde me aan is een rijke verzameling van observaties, overwegingen en doordenkertjes. Veelkleurig als de letters op de voorkant van de bundel. In de poëzie neemt Veenbaas meer vrijheid dan hij zich als filosoof zou kunnen permitteren. Immers: logica, bewijsvoering, deductie, traditie. Zoals in het lange ‘toespraak over de ziel’: ‘de ziel heeft // zoals herhaalde meting uitwees / geen gewicht maar geeft toch steevast / de doorslag. want wie zijn ziel verliest / is alles kwijt.’ Een gedicht dat me, zoals meerdere gedichten in deze bundel, doet denken aan de filosofische gedichten van Kopland (bijvoorbeeld ‘Het ontelbare’ uit Een man in de tuin – 2004). Maar het ritme van Veenbaas is anders, en hij lijkt toch meer naar een conclusie toe te werken dan de ‘open’ dichtende Kopland. Veenbaas besluit zijn ‘toespraak’ aldus: ‘deze toespraak // die geen toespraak is, en amper een gedicht / moet dan ook worden opgevat als een / onzinnige uitweiding. u kunt haar / gerust ongelezen laten, want ze gaat / over de ziel, dat wil zeggen: / over niets’. Nee, de filosofie geeft bij Veenbaas geen antwoorden. Maar soms wel enige verlichting, zoals de voorlaatste strofe van de eerder genoemde ‘brief aan een jonge vrouw die filosofie wil gaan studeren’: ‘op een dag word je wakker / en merk je dat er iets in je is gerijpt / waarvan je zelf niet weet / of het nu een vleugje bitterheid is / of een mespuntje wijsheid’.

Hoewel de bundel zoals gezegd geen duidelijke opbouw of onderverdeling kent, lijkt de keuze voor het slotgedicht een hele bewuste. Ik wil het u (inclusief de knipoog naar ons tijdschrift) niet onthouden:

MINDFULNESS

de wereldleraren
ze spreken tot ons
met dwingende stem

wees jezelf
leef in het heden

maar hoe ik ook mijn best doe
ik blijf afgeleid
steeds meander ik uit
nu eens raak ik verstrikt in de octopusarmen van
een onuitroeibaar vroeger
dan weer dobber ik de woeste zee op van
een oeverloze toekomst

het nu: een ster in het glas
die naar alle kanten voortbreekt
het ik: een pelgrimage naar vele steden
waar niemand ooit arriveert

laat anderen zoeken
naar de smetteloze kern
ik begin er niet meer aan
en verspreid mij in vrede

____

Jabik Veenbaas (2020). Soms kijkt de aarde me aan. Nieuw Amsterdam, 62 blz. € 20,-. ISBN 9789046826713

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...