We gaan allemaal een keer dood
door Hettie Marzak
–
–
In de zesde bundel van Peter van Lier (1960) staat een gedeelte van de titel tussen haakjes: Af(breken) op(ruimen) in(pakken). De reden daarvoor staat in de eerste afdeling, ‘Een dagje aan zee’, die uit zestien gedichten bestaat, onderverdeeld in ‘Middag’, ‘Schemering’ en ‘Middernacht’. Na een geslaagd dagje uit met de familie, bestaande uit vader, moeder, kind, opa en oma, dreigt er onweer in de verte, waarop ma het vertrek aankondigt met woorden die het kind moet aanvullen: ‘Om(kleden), af(breken), op(ruimen), in(pakken)’. Maar het onweer ontlaadt zich eerst thuis, als er ’s avonds laat een ruzie losbreekt tussen vader en moeder over het al dan niet nemen van een tweede kind.
Bijzonder is dat deze zestien gedichten volgens de aantekeningen achter in de bundel geschreven werden bij de Symfonische dansen opus 45 voor twee piano’s van Rachmaninov. Bij het beluisteren daarvan wordt ook duidelijk waarom de dichter zijn versregels steeds laat verspringen en zo veel witregels toepast: hier gaat een kind uitgelaten van blijdschap, springend en dansend de trappen af, zoals de melodieën van Rachmaninov. Maar ook wordt de verstilling en de rust op het strand aangeduid in zowel de muziek als de gedichten, evenals de ruzie later.
Het inconsequente inspringen van de regels en het afbreken daarvan is echter niet altijd zo goed te verklaren. Vaak levert het alleen een chaotische bladspiegel op, die hindert bij het lezen, zonder dat er echt betekenis aan gegeven kan worden. Het is een duidelijk herkenbaar facet van Van Liers poëzie, want het is een typografisch stijlelement dat door de hele bundel heen gehanteerd wordt. Omdat het regelmatige lezen daardoor verstoord wordt, wordt de lezer gedwongen om gas terug te nemen, bedachtzamer te lezen en nog eens te kijken wat er staat. Dan valt ineens op waar eerst achteloos aan voorbij gegaan werd. Eenvoudige, platte dingen krijgen er een dimensie bij en worden groter dan ze aanvankelijk leken. De enjambementen werken als verkeersdrempels die het langzamer bewegen afdwingen. Van Lier weet dit steeds opnieuw te bewerkstelligen. Ook in de tweede afdeling, die uit drie onderdelen bestaat, komt deze tekstverbrokkeling terug zonder een direct aanwijsbare reden. Er worden portretten geschilderd van vier mensen die gestorven zijn in ‘Enkele namen gedacht’, waardoor ze zichtbaar oprijzen voor de lezer in al hun eigenaardigheden. Liefdevolle portretten zijn het:
–
Met inzet (om niet te hoeven spreken van
—— —– verslaving), en
met ‘niet te geloven’ als
favoriete
–
uitdrukking, hartstochtelijke houden van
om
–
uiteindelijk net zo opgeruimd afscheid te kunnen nemen
—— —– als
–
in dat huis
vol ‘wat moet ik ermee’,
waar
–
sterven
‘best’ was maar wel achter schone ramen,
——— — BEPPIE
‘Gedacht’ kan gebruikt zijn in de betekenis van ‘herdacht’ of ‘gedachtenis’. De gedichten staan als een monument voor deze vier doden in de afdeling. Ook de dood van de vader wordt in vier ontroerende gedichten besproken, die samengebracht zijn in de afdeling ‘Continue’, een synoniem voor de titels: ‘Nog steeds’, ‘Aanhoudend’, ‘Stabiel’ en ‘Onveranderlijk’ als verwijzing naar de liefde van de dichter voor de vader.
Namen zijn belangrijk, dat blijkt ook uit de laatste bijdragen in deze afdeling, ‘Uit het namenboek’. Acht gedichten die alle beginnen met een korte vraag, die een kort antwoord krijgt, dat daarna uitgebreid wordt toegelicht. Die eerste vraag wordt gesteld in medias res en is steevast onderdeel van een conversatie die al veel eerder begonnen is: ‘Hoeveel schapen nog?’ Waar het over gaat, moet de lezer zelf met hinkstapsprongen door het gedicht zien te achterhalen. Een andere bijzonderheid is dat in deze dialogen steeds een naam van een of meerdere persoon genoemd worden, maar zonder nadere duiding van wie het kunnen zijn en waarom zij nu juist genoemd worden. Het lijkt alsof de gedichten geschreven zijn om iemand een plezier te doen, om een gedeelde herinnering terug te roepen in het geheugen.
De derde afdeling valt uiteen in twee onderafdelingen: ‘Strijd om het oude land’ en ‘De lucht is blauw’, die beide uit slechts twee gedichten bestaan. De boerenstand en het platteland worden bezongen in de eerste afdeling door zowel de plattelandsbewoners zelf als de import, de stadsbewoners (‘kwamen ze aankakken met zijn allen’). Het gedicht ‘Wat ik vragen wou’ is geschreven bij een modeontwerp en laat Tina aan het woord, ‘een vrouw alleen op het platteland’ die op hoge hakken rondloopt en motors repareert met ‘gereedschapskennis’. Met humor wordt de feministische revolutie gemoedelijk in acceptabele proporties verwoord.
Bij Van Lier klopt altijd alles: als een rederijker zorgt hij ervoor dat zijn gedichten in hun ogenschijnlijke wirwar van witregels en spaties toch steeds vormvast zijn. Ook de consequente herhaling van eenzelfde procedé in diverse gedichten wijst op een nauwgezette en gedetailleerde werkwijze. Afscheid nemen is een steeds terugkerend thema in deze bundel, zoals uit de titel al blijkt. Evenals de dood, die prominent aanwezig is. De dood van vader, van de vier beschreven mensen uit ‘Enkele namen gedacht’, misschien van de opa uit ‘Een dagje aan zee’. En van de vriend, voor wie het openingsgedicht vóór in de bundel geschreven werd: ‘Hoe help je een vriend / die sterven gaat’. Maar niet de dood van de moeder: voor haar werd het allerlaatste gedicht geschreven, dat de bundel cyclisch maakt;
——– — IN HET ZIEKENHUIS
–
Niet: door een
dubbele
–
longontsteking aan te zien voor een doodvonnis (geachte
———– medicus),
niet door ‘vredig inslapen’ te suggereren op
een lentedag.
–
_ Ma’s verweer,
–
———–‘Dat was het dan, hè’, wordt de dagen erna
———–(volg het geroezemoes) onweerlegbaar
——- —-weersproken.
—— —–Aandoeningen
eisen het lichaam op, maar
zie hoe
–
———–het leven zich
———–glorieus teweerstelt tegen al wat nagloeit
——– —als
–
loos
–
alarm: ‘Er is bijensterfte, ma,
———– maar niet in jouw tuin.’
Dit mooie gedicht rondt een bundel af, die ondanks alle afscheid en dood waarvan sprake is, nergens morbide of pessimistisch is geworden. In dit gedicht heeft Van Lier alles weten samen te vatten wat tot zijn vakmanschap behoort: in enkele woorden ontvouwt zich het drama van een moeder wier lot bezegeld lijkt te zijn door een dubbele longontsteking en voor wie een geplande euthanasie al in zicht komt. Op een lentedag notabene, als alle leven nieuw ontwaakt. Ze heeft zich er zelfs al bij neergelegd. Maar de kansen keren zich, de vrouw herstelt, de dood wordt uitgesteld. De troost en de geruststelling die uit de laatste regel spreken, worden bereikt door de bijen als een metafoor naast de moeder te zetten: de dood is steeds aanwezig, maar hij is niet altijd dichtbij. Zoals Charley Brown van The Peanuts tegen Snoopy zegt: ‘Some day, we will all die, Snoopy!’ Waarop Snoopy antwoordt: ‘True, but on all the other days, we will not.’
____
Peter van Lier (2020). (Af)breken (op)ruimen (in)pakken.Wereldbibliotheek, 74 blz. €20,99. ISBN 9789028450165