Een polyfonische textuur van muziek, stilte en taal
door Johan Reijmerink
–
–
Antoon Van den Braembussche heeft een deel van zijn studie over De stilte en het onuitsprekelijke (2016) gewijd aan de samenhang tussen muziek en stilte. In zijn verkenning van beeldcultuur, kunst en mystiek raakt hij aan het wezen van de nieuwe bundel van Inge Braeckman In de eerste uren Zomer (2020). Zij spreekt zich daarin uit over de stilte van het omringende Toscaanse landschap en het onuitsprekelijke van haar muzikale ervaringen die zij opdeed in de zomer van 2019 ten tijde van het Collegium Vocale Crete Senesi Festival onder leiding van Philippe Herreweghe. Het festival vond plaats in de droge, zacht glooiende landstreek Crete Senesi, iets ten zuidoosten van Siena.
Geen enkele kunstvorm draagt de stilte zozeer in zich als de muziek. Nergens wordt het onuitsprekelijke zo uit de stilte geboren als in de muziek. Ze hebben elkaar nodig, zoals het leven de dood. De muziek omsluit en ontsluit de stilte. Ze zijn ook niet goed van elkaar te scheiden. De stilte vormt de noodzakelijke achtergrond van de muziek. De muziek is bij uitstek de kunst van het onuitsprekelijke. Daarin is het metafysische, het onzichtbare, het onbewuste of het bovennatuurlijke verankerd. Muziek is in haar essentie autonoom.
Braeckman stelde zich voor de opgave het onuitsprekelijke van de muziek over te zetten in woord en beeld in het besef dat ze heel dicht bij haar persoonlijke emoties en beweegredenen wilde komen. Gelukkig is zij een zeer eigenzinnig dichter die een grote sensibiliteit heeft voor taal, natuur, kunst en muziek. In die zin staat ze ver buiten de mainstream van het dichterlijk landschap in Nederland en Vlaanderen. Ze heeft een sterk mythisch besef en beleeft aarde en hemel, mens en natuur, zon, maan en sterren als een alomvattend universum. De reikwijdte van haar poëzie doet ons doordrongen zijn van een harmonie der sferen. De klanken die daarin opklinken, zijn tijdens haar verblijf in het prachtig zonovergoten, golvende Toscaanse landschap in haar blijven resoneren.
De bundel opent met een motto dat verwijst naar de zes romances opus 38 voor piano en sopraan van Sergei Rachmaninov: ‘Now with a garland of / poetry I crown you.’ Met deze laatromantische guirlande zet Braeckman haar poëtische reis in. Ze heeft haar korte en lange gedichten op een groot formaat, omgeven door veel wit, laten afdrukken. Daarmee suggereert ze de ruimte waarin de muziek kon weerklinken in de kerken en over het omringende Toscaanse landschap. Het openingsgedicht getuigt ook daarvan:
het onaanraakbare dat tastbaar wordt.
–
Tussen het dakgebinte van muziek,
als een koepel over het landschap gelegd.
Daarin manifesteert zich die harmonie van natuur en muziek. En daarmee kan de ‘Ouverture’ en de ‘Suite’ van start. De voorstelling kan beginnen: ‘Twee duiven trekken het gordijn van ochtend open’.
‘Dolce’ is een lange passage met lieflijke, zachte muziek. Ze neemt een aanvang met het gedicht ‘Collegium Vocale Crete Senesi’:
kerkportaal het landschap uit, in
handen geboren als het opgaan
van de zon.
Hier omwindt Braeckman op een welluidende manier de natuur met muziek. Met deze klanken vlucht de eenzaamheid Sant’Anna uit.
van cipressen hechten muzieknoten
zich. Zelfs sterren aan het firmament
–
kunnen tot tranen geroerd worden.
Hoezeer de muziek verbonden is met de natuur én het heelal klinkt door de hele bundel heen. Cipressen die eeuwigheid symboliseren, hechten zich aan de muzieknoten. Ondertussen let de dichter op haar ‘klinkers’. Dit gedicht is een lofzang op de zomer:
avondval terwijl muziek als licht op
onze handen, onze wimpers daalt,
–
verstilt en trilt als een knipoog in
het brein, verdicht wat kracht krijgt
met één beweging en genadig naar de
aarde reikt. Ook een vrucht uit dit
–
Toscanië is. En onmerkbaar op de
velden ligt. De zomer komt hier nooit
tot zwijgen.
Het oogstrelend landschap van Crete Senesi vormt ‘het oogstveld van // dromen en hier van werkelijkheid en / door de naaktheid van handen geschapen.’ Crete Senesi is onder de handen van mensen tot een droomlandschap geworden. Daar raken muzieknoten ‘wat stilte is. Tot de hoogste / toon van diepte. Als klankwoorden. In het portaal // dat tijd en ruimte dicht.’ We ervaren hier de verwevenheid van muziek, stilte en landschap, rakend aan wat onuitsprekelijk is. In de kerkruimte neemt de avond ‘het buitenbeeld mee naar binnen’. Onopgemerkt ogenschijnlijk, tot vlak voor het applaus: ‘Tot waar het licht zich aan het gewaad / van het onuitgesprokene haakt.’ Het is van een ongelooflijke schoonheid, beeldenrijkdom en vaardigheid, hoe Braeckman woorden vindt voor haar impressies. Er blijkt maar weer eens hoezeer ze oog heeft voor detail en atmosfeer. Ze weet het onuitgesprokene stem te geven die ontroert en doet verlangen naar de religieuze muziek in dit Toscaanse landschap.
De stilte na de muziek vóór het applaus rijgt zich aan het onuitgesprokene. De sfeer is er een met een open blik van verwondering op deze zomerse concerten. ‘Een clairvoyance’ ontspringt in haar brein. Dat alles is omgeven door een zon die aan de ‘luiken kriebelt’. Een warme wind glijdt over de lakens in de kamer met een openstaand raam. De houtbewerker is bezig uit een stuk lindehout een klavecimbel te maken. Dat alles toont zich in deze landelijke omgeving in een subtiel evenwicht van licht, klank, en taal: ‘Een virtuositeit in een epische vertelling zonder woorden.’
We gaan nu op rondreis door het gebied, langs plaatsen als Asciano, Castelmuzio en Pienza: ‘Wat ik in deze // omgeving ontwaren kan, schittert als een offerande // onder zon. Polyfonische samenklank.’ En vindt er ‘Symbiose van woord // en toon, en wat ook met stilte zegbaar wordt, in een blik / of met gesloten ogen.’ De ik gaat zodanig op in haar beleving van het landschap, de bronnen van de muziek, de onstuimige vino of grappa dat ze mee gaat resoneren met de avondlijke bewegingen van het landschap die ze als ‘lettergrepen’ leest. Met ‘pianobeelden in mijn verbeelding’ heeft de ik de zomernachten ‘binnen handpalmbereik.’ Al het sensuele dat het landschap en de muziek bij haar oproepen, geeft haar het besef dat woorden achterblijven bij de beleving.
De polyfonische textuur van de muziek is ‘delicaat als witte zijde of meeldraden’. Ze doorkruist ‘de geometrie van dagelijks leven’ en biedt ‘een klaarheid // die de onsterfelijkheid van het hart benoemen kan’. Dat roep allerlei stemmingen in de ik wakker die gaan van een staat van opgewondenheid tot larmoyante gevoelens aan toe. Hoe het ook zij, ‘het aanraken van klanken hoog aan / hemel of gewelven geeft glans aan het // onzegbare.’ Braeckman laat op diverse plaatsen in haar bundel de muziek zich ontvouwen als ware het bloemen in de natuur: ‘Het ontbloeien van akkoorden, gezang. Tonen als kostbare / druiven in de mond of zweetdruppels die van een voorhoofd // tot in de hals glijden.’ Het lijkt er soms op dat de stilte is ‘als het ruisen in een schelp’. In het ochtendgloren scheert een stem over de velden. ‘Noten schudden / de dauw van zich af als vruchten van het moment.’
‘Gedachten stromen van de lijn van dit gedicht tot aan de toon / van het eerste lied. Schuberts Schöne Mullerin.’ Dichten is als componeren. Braeckman maakt haar beleving heel fysiek: ‘Je huid een vijg in mijn woord.’ Met fijngevoelige toets presenteert ze ons de fresco’s in Arezzo van Piero della Francesca. De schilder als dichter. Ze ervaart er de ‘verademing van betekenis’, zo krachtig spreken de beelden tot haar. Magie in eenvoud, fijngevoelig en sterk. In alle opzichten ontluikt het sensuele in haar verzen. Al haar zintuigen staan open voor wat schoon, stil en onzegbaar is. De meikevers draaien boven onze hoofden. ‘Lavendel, rozemarijn, munt en wilde tijm om onheil / op een lange afstand te houden – geen dood te bespeuren.’ Aan alles is te merken dat er warme stralenbundels over de gedichten vallen ‘als een aroma op de eeuwige ademhaling van hemelingen.’
Deze muzikale en natuurlijke omgeving nodigt uit tot schrijven. De lege bladzijden vragen om woorden. Wolkenvergezichten, prosecco en een uitdagend zwembad nodigen uit om de ‘mond woordloos // sprekend’ ertoe aan te zetten zich erover te uiten. ‘De stilte van een rivier’ draagt ertoe bij om weg te komen bij een stresserende maalstroom van de dingen, want ‘aan deze triomf van vreugde / luistert het leven / naar wat kostbaar is’. Het doet me denken aan de novelle van Louis Couperus Aan de weg der vreugde (1908) waarin zich eenzelfde tinteling van liefde en natuur aan de hoofdpersoon voltrekt in het Toscaanse landschap, zoals een hand die ‘het bodemloze streelt’. Hoe wonderlijk komt het gedicht tot stand: ‘De lijnen van de melodie zweven boven de compositie // uit en vallen op ons neer.’ ’s Nachts is er dan de wereldse herrie uit de jukebox in Bar Hervé waar blijkt dat noten ook kunnen blozen. ‘Zacht is de schittering’ die deze muzikale zomer bij ons heeft aangericht.
In deze prachtige bundel geeft Braeckman ons festivalimpressies van de muzikale schoonheid die in haar zijn blijven rondzingen. Ze bedoelt daarin niet de vocale muziek op de voet te volgen, maar bovenal haar eigen muzikaliteit, schoonheid en beheersing van de taal in het geweer te brengen. Daarbij gaat het om een ander instrument dan de menselijke stem die in de samenklank van motetten (Monteverdi) en liederen (Schubert) te horen was. Het Collegium Vocale laat zich echter meer door de wetten van klankvorming, tonaliteit, samenklank en ritme bepalen. De innerlijke stem van de dichter kan zich daarentegen enkel richten naar de invallen die in de vorm van woorden en beelden tot haar komen in een polyfonische textuur.
____
Inge Braeckman (2020). In de eerste uren Zomer. Uitgeverij Mer. Inprint van Borgerhoff & Lamberigts, 43 blz. € 25,00. ISBN 9789463931120