Serene poëzie vol verlangen en weemoed
door Hans Franse
–
–
Het is een buitengewoon mooi boekje van de kleine uitgeverij Kleinood & Grootzeer uit Bergen op Zoom. Het is de tweede keer dat ik het voorrecht heb om een uitgave van uitgever Gerrit Westerveld te mogen recenseren. De mooie handgezette typografie in twee kleuren op prachtig papier past precies bij de poëzie van Wim van Til, rustig, smaakvol, stijlvol. Er zijn 100 genummerde exemplaren van de eerste druk: het mijne draagt, naast de handtekening van de auteur, het nummer 60. Het krijgt een ereplaats in mijn kleine bibliotheek van mooie boeken, boeken als voorwerpen dan. Die boeken gaan lang mee en worden steeds mooier. Ik heb ook nog een stapel bulkboeken; de op kranten gedrukte literaire werken van een ander uitgeverij. De inhoud van de werken is mooi, maar het krantenpapier is vergeeld, hier een daar gescheurd en het kraakt en ritselt onder mijn vingers. Wat ik hier ga beoordelen is een uitzonderlijk gelukte combinatie van vorm en inhoud, zo verzorgd zou elke bundel moeten zijn, zo zou de poëtische inhoud en de typografische vorm bij elkaar moeten passen
Wim van Til is een in Leiden geboren Nijmegenaar die het Poëziecentrum Nederland oprichtte dat vele duizenden dichtbundels bevat en gevestigd is in de centrale bibliotheek van onze oudste stad. Hij heeft ook wortels in de Achterhoek, dat blijkt onder meer uit het gedicht ‘halte Wijnbergen’: ‘Steeds klinkt de stem van de Blauwe Engel als mijn vader / op zondag de Oude IJssel oversteekt, het ruigland tegemoet’ (voor wie het vergeten is: de Blauwe Engel is een dieseltrein). Als ik goed lees herken ik zowel Leiden als Katwijk in het gedicht ‘Ik zoek mijn moeder’: ‘De armen van de Oude Rijn zijn de armen / van mijn moeder. Zij reiken tot haar overkant.’
En even verderop:
naar haar toe over het ijs en ik ben weer bij
het witte kerkje. De gemeenschap huilt om de zee
die neemt en geeft en de gemeenschap knikt om het kind
dat gedoopt wordt. Het is water en het is er niet.
De gedichten van Van Til zijn doortrokken van weemoed. Thema’s als afscheid, vergankelijkheid en dood komen in vele gedichten terug en klinken reeds door in de bundeltitel: Uiteindelijk. Al in het eerste gedicht van de kleine cyclus (3 gedichten) ‘Krioelvat’ komt de dood naar voren, het is een Duits sprekende vrouwelijke dood, wier teksten mij aan liederen van Schubert doen denken. De dichter ontmoet haar in een restaurant, waar ze gebogen zit ‘over haar cijferpuzzel’. Ik citeer het derde gedicht:
Zij duidt met haar ogen: dit is mijn droom, dat jij
mij hebt gezocht. “Und jetzt bist du bei mir!
Ich bin so müde”, zegt ze. Ze loopt
–
hier ook al zolang rond. Ik waag het niet
haar het geboortejaar te vragen.
Ze voelt zich postbesteller die de doden
thuis brengt in de kier tussen de zee
–
en de verte. Alsof een meeuw geplet
wordt in een straal van ondergaande zon.
Zoals die meeuw verdwijnt, zegt ze, zo ook
verdwijnt de geest. Tot niets.
Dit is de sfeer van de poëzie van Van Til: milde weemoed, de aanwezigheid alom van de dood en dat alles in een sobere taal met doeltreffende beeldspraak. De dood als postbesteller, de kier van de brievenbus, (het eindadres) fraai gesitueerd tussen de zee en de verte, de ondergaande zon, een meeuw die geplet wordt, een geest die verdwijnt; waarnaartoe, tot wat? De dood spreekt het definitieve uit: ‘Tot niets’. Na deze cyclus volgt een aantal gedichten over verdwenen geliefden, naasten en dieren, waarin de vader en de moeder voorkomen, naast een veelvuldig niet met naam of titel genoemde: jij, je, zij die herdacht wordt.
Dan volgt een tweede reeks van 26 gedichten: ‘aan zee-eind’. Het zijn prachtige van leed doortrokken gedichten. Er wordt geen toelichting gegeven, maar het is duidelijk dat het over een afscheid gaat, waarin het leven een theatervoorstelling is. Waarin een souffleur de inhoud van de woorden voor zijn rekening neemt: ‘zij speelt Eurydice aan de overkant’, staat in het gedicht ‘Door de nacht’. En ‘Zo vindt zij zich terug nadat het twaalfde / schot geklonken heeft, bloedend op de vloer / van het badhuis. Morgen, denkt ze, voor het laatst.’ (‘Theater’).
Tussen de twee delen van de bundel staat het gedicht dat ik het mooiste vind. Het is geschreven naar aanleiding van een kunstwerk van Thorvald Dudok van Heel. Een abstract plastiek van grijze steen, min of meer in de vorm van een granieten tong, waarop het licht speelt en de vorm door de wind geblazen lijkt zoals de dividivibomen op Curaçao:
–
waar was ik voor je mij begon, was
ik al die jij me maakte, was mijn huid
al wat mij nu omspant, en drong je
tong zich toen al in de bocht
–
smaakte ik naar jou, was mijn
smachten al herkenbaar toen
jouw hand zich om mijn hals, was
dat mijn hals al die jij kneedde
–
als was ik klei, jij draaide mij
uit een keurslijf naar het licht
en nu ik hier mijn rust zoek, ben jij
weg
De bundel eindigt met een ‘envoi’ een opdracht en boodschap aan de lezer, waarin de dichter zijn thematiek nog eens herhaalt en de bundel samenvat. De neiging om te citeren is groot, maar ik hoop door de regels hierna belangstelling te wekken, de lezer nieuwsgierig te maken. Nog eenmaal wordt een geliefde beschreven: ‘zij is de tijd en van de tijd steevast het eerste uur.’ Die geliefde is niet hier, is het een droombeeld, is de poëzie die geliefde? ‘zij is de enige de eerste en de laatste , zij is niet hier, zij is / vervat in inkt, regieaanwijzingen, papier.’ De dichter beschrijft ook zichzelf als regisseur van de taal, hij heeft ‘haar’ gecreëerd en in een decor geplaatst, dat ‘nu verhandeld wordt’, hij heeft zijn werk als assistent bij de poëtische voorstelling verricht: ‘Terwijl zij / het boek sluit, verlaat de souffleur zijn post.’
Een van de meest innige bundels die ik de laatste tijd onder ogen heb gekregen, een prachtig geschenk, mede doordat het zo een buitengewoon mooi vormgegeven boekje is.
____
Wim van Til (2020). Uiteindelijk. Kleinood & Grootzeer, 38 blz. € 18,- ISBN 789076644998