De A van spAgAAt
door Peter Vermaat
–
–
Het begint meestal al bij de titel op het voorblad. De bundel Wie dit leest is gek van Heidi Koren is – ongetwijfeld met opzet – voorzien van een kinderachtige schets van een zittend persoon (goud op een zwarte achtergrond). De titel zou je in een onvoldragen handschrift op een schutting of op een rondslingerend stapeltje papier kunnen aantreffen. Een stapeltje papier, geen portefeuille aan een touwtje die, mocht je de moeite nemen je te bukken om hem op te rapen, bliksemsnel wordt weggetrokken door kinderen die pas op dat ogenblik hun aanwezigheid door luid gegiechel verraden. Desalniettemin vanuit een schaduwrijke schuilplek nauwlettend in de gaten gehouden.
Hoe we de titel moeten opvatten (met de nadruk op ‘dit’ of juist op ‘leest’) zal nog moeten blijken. De bundel bevat meerdere schetsen van hetzelfde type als op het voorblad, mogelijk van de hand van de dichter, maar dat wordt nergens in de bundel aangegeven.
Het merendeel van de bundeling wordt gevormd door wat langere, proza-achtige gedichten. Wie zoekt naar muzikaliteit in de taal zal hier weinig van zijn gading vinden, wie de werkelijkheid bij voorkeur via een wat surrealistisch sleutelgat, gebroken dakraam of aangevreten spiegelvlak beschouwt, heeft meer kans op herkenning.
Ondanks de pogingen van Koren om de dingen van het leven door middel van het houden van afstand, het zich ogenschijnlijk beperken tot het constateren van ook door een ieder ander te constateren feiten (maar juist even anders) en het zich hullen in de jas van een in de maatschappij wat verdwaald en verdwaasd rondlopende prettig lichtgestoord personage (dat het allemaal ook niet helpen kan), weet ze door de bundel heen wel degelijk een mate van herkenbaarheid op te bouwen. ‘Daar heb je haar weer!’ is wel het minste dat een lezer bij het slotgedicht zal denken:
beminnen.
–
[p. 67]
Het risico van het ‘dagelijks waarnemen’ is dat het resultaat, doordat de actualiteit op tijd van duur in vergetelheid zal raken, zijn betekenis verliest:
–
Bij @DennisV88 aten ze nog vlees, voedden hun kinderen met
e-nummers en lieten vrijwel nooit
hun honden loslopen in het bos.
Wij zagen die van tweeënvijftig weigeren het kinderzitje dubbel
vast te maken, alleen omdat ze haast had om naar haar werk te gaan.
Echte liefde gaat door een helm, gordel, gps-tracker.
Waar ben je als SOS-mama-help-me binnenkomt?
–
Hier wonen er ook die rechts stemmen en dat ontkennen op de
buurtbarbecue en alleen in gesprek hun afval scheiden.
–
Linda repostte tenminste oproepen om bootvluchtelingen in huis te halen,
deelde plaatjes van aangespoelde kinderen en blauw geslagen vrouwen op
zowel Facebook als Instagram en wist tenminste nog echte tranen te laten
bij het journaal. Het jongetje hangt bij hun in posterformaat op het toilet.
–
[p. 9]
Dit is de dagelijksheid ten top (ook in de taal, met het tweemaal ‘tenminste’ en ‘hun’ waar het ‘hen’ zou moeten zijn), inclusief de waterscheiding tussen (politiek) correct en wat de buurt al dan niet wenst te accepteren (de buurtbarbecue als sociale verplichting zal menige lezer niet vreemd zijn). De verwijzing naar ‘het jongetje’ kan zowel slaan op de iconische foto van de op een Turks strand aangespoelde verdronken peuter Alan Kurdi als op het kitscherige schilderij van het ‘zigeunerjongetje met de traan’.
Maar wat wordt er in dit gedicht nu werkelijk gezegd? Licht-ironische maatschappijkritiek, die je in een column van de Libelle zou kunnen lezen (toegegeven, in dat geval met wat meer ikkerigheid van de auteur en waarschijnlijk ook iets minder compact). Maar lees ik hier nu niet wat er staat of, wat mijn wens zou zijn, meer dan er staat? Ik betwijfel het. Hier lijkt een dichter aan het woord die vooral wil voorkomen dat haar taal als poëzie herkend wordt. De klanksuggestie en de variatie in betekenis die de lezer op het verkeerde been zet, ik kan ze in deze bundel niet aanwijzen.
Uiteraard kan dat het gevolg zijn van een opvatting, een programma. Verschillende gedichten en reeksen in de bundel betreffen een lyrisch ‘ik’ dat uitstekend zou kunnen samenvallen met een biografisch ‘ik’, dat echter zorgvuldig is ontdaan van elke – tot personen in de werkelijkheid terug te voeren – emotie. Ik begrijp dat dat kan leiden tot buiten-persoonlijke, in de optiek van de dichter zelfs verhoopt boven-persoonlijke constateringen, maar wanneer daartoe ook de muzikaliteit uit de taal verdwijnen moet, blijft er voor mij als lezer weinig lezenswaardigs over. Naar mijn gevoel leunen gedichten die ontdaan zijn van de klanksensatie teveel op de betekenis en blijven daarmee haken in de cognitieve laag. Het is de A van spAgAAt die vanuit de taal van het gedicht de lezer uitnodigt tot herlezing, liefst tot in het oneindige, omdat het onzegbare zich weliswaar steeds meer, maar nooit geheel prijsgeeft. De verleiding van poëzie ligt in de klank, die onderhuids voelbaar maakt wat op grond van de betekenis niet bestaan kan.
Dat deze dichter ook anders kan, bewijzen de eerste drie gedichten van de serie ‘Winterslaap’, waarin de klank een prominente rol heeft gekregen (of misschien gehouden?):
–
Ze komen je niet bezoeken al zeggen ze iedere dag: morgen.
Morgen, morgen, net zo vaak tot je besluit liever hen te laten dan het woord.
Zonder morgen kom je geen steek vooruit.
Zij zijn al vaker vervangbaar gebleken.
–
Je sluit de luiken in de hoop dat de zomer
nu begrijpt dat het tijd is om te gaan. Een laatste
punt van discussie heb je nog met de kleine bosdieren
die hun bed hebben opgemaakt in de houtstapels naast de kachel.
–
Je laat het erbij. Soms word je ’s nachts wakker van
het geschuifel van voetjes in de woonkamer of
op het dak, maar vaker van de letters die zich vastzetten in je hoofd
en een woord maken, een zin vormen, een verhaal blijken.
–
Je moet eruit om het vuur op te stoken.
–
[p. 28]
Merk op dat met het gebruik van ‘voetjes’ in plaats van ‘pootjes’ (die je bij de ‘kleine bosdieren’ verwachten zou) de suggestie van het rondlopen van kinderen gewekt wordt, wat in combinatie met de drie laatste regels de poëticale diepere laag van het gedicht betreedbaar maakt.
Wat mij betreft had met de slotregel van het derde gedicht: ‘Thuis ben je daar waar je niet hoeft te zijn wie je nooit bent geweest.’ (p. 29) de serie mogen eindigen en ik vat het babbelende vierde gedicht dan ook op als een herhaalde poging om, terwijl de dichter het niet over het hart kon verkrijgen om de drie eerste gedichten van hun kracht te ontdoen, ze door een dergelijke afsluiting in elk geval onschadelijk te maken.
De lezer mocht eens willen herlezen wat er niet staan mag. Die is gek.
____
Heidi Koren (2020). Wie dit leest is gek. Uitgeverij Vrijdag, 71 blz. € 17,50. ISBN 978946001 8824